mardi 30 octobre 2012

Les 4 Reproductie en crisis - leraarsnotas ‘politieke economie’ ZU 2012 IMAST

Ik zet mijn leraarsnotas voor de cursus ‘Inleiding op de politieke economie’ op de zomeruniversiteit 2012 van het IMAST op mijn blog. Hierbij Les 4 Reproductie en crisis.
Zie ook
les 3 De omvorming van meerwaarde in winst en egalisatie van de winstvoet. http://huberthedebouw.blogspot.be/2012/10/les-3-meerwaarde-en-egalisatie-van-de.html

basisschemas

Wij hebben al kennis gemaakt met het algemeen schema van het kapitaal
            Ak
G             .......... P ......... W’ - G’
            Pm
(Ak= arbeidskracht; Pm=productiemiddelen)
Tot hiertoe hebben wij ons nog niet afgevraagd hoe al die waren, die in steeds grotere hoeveelheden worden geproduceerd, verkocht worden. Vandaag gaan wij dat probleem aanpakken.
Wij gaan beginnen met de analyse van een situatie van eenvoudige reproductie. Dit is slechts een pedagogische vereenvoudiging: het kapitalisme is per definitie accumulatie.

eenvoudige reproductie

            ìAk Þindiv consumptie arb.   indiv.consumptie.kap       ì Ak
G         í    .......... P ......... W’ -             G’ ....           G                     í  ........ P ......... W’ - G’
            îPm                                                                                       îPm

Wij hebben twee grote afzetmarkten: de productieve consumptie (de vraag van de kapitalisten naar productiemiddelen) en de individuele consumptie (waar wij de consumptie van de arbeidersklasse moeten onderscheiden van de consumptie van de kapitalisten). Een boer die zijn land verliest waarop hij bijv. 90% van zijn levensbehoeften produceerde, en zijn arbeidskracht moet verkopen, schept dus een afzetmarkt voor het kapitalisme: hij moet nu al zijn levensmiddelen kopen.  
uitgebreide reproductie
            ìAk Þ ind.cons.arb.      ‎indiv.c.cap. ìAk’                             ‎C.indiv.cap
G         í    .......... P ......... W’ - G’... G’’      í      .... P’  ..... W’’ - G’’
            îPm                                   accumul.  îPm’                              accumul.     


Tot nu toe hadden wij het altijd over een individueel kapitaal, over de beweging van een fractie van het maatschappelijk kapitaal. Wij hebben verondersteld dat dat individueel kapitaal vond wat het nodig had om verder te doen. “Maar nochtans zijn de cycli van de individuele kapitalen vervlochten, ze hangen van elkaar af en het is juist die vervlechting die de beweging uitmaakt van het geheel van het maatschappelijk kapitaal " (Marx, HK).
Concentratie van het kapitaal is de toename van de omvang van het kapitaal  door accumulatie van meerwaarde die binnen het bedrijf geschapen werd. Centralisatie van het kapitaal is de toename van de omvang van het kapitaal door de vereniging van meerdere kapitalen tot een groter kapitaal. Vereniging van vele kapitalen tot een kapitaal vindt ook plaats bij het tot stand
brengen van naamloze vennootschappen enzovoort (LPE p178).
Het industriële reserveleger.
Naarmate de techniek zich ontwikkelt, vermindert het variabele deel van het kapitaal relatief, in verhouding tot het constante kapitaal. Een deel van de arbeidersbevolking blijkt ‘overtollig’, vormt de zogenaamde relatieve overbevolking (relatief omdat dit deel van de arbeidskrachten slechts overbodig wordt in vergelijking met de behoeften van de accumulatie van het kapitaal). Er zijn de volgende grondvormen van relatieve overbevolking te onderscheiden:
De vlottende overbevolking wordt gevormd door de arbeiders die bij inkrimping
van de productie, invoering van nieuwe machines en sluiting van het bedrijf voor
een bepaalde tijd hun werk verliezen. Bij uitbreiding van de productie vindt een
deel van deze werklozen weer werk.
De latente overbevolking wordt gevormd door de met de ondergang bedreigde
kleine producenten, vooral de arme boeren en landarbeiders.
De stagnerende overbevolking wordt gevormd door de grote groepen mensen die onregelmatig werk hebben en  aanzienlijk minder dan het gemiddelde loon ontvangen (HPE p.179).
De algemene wet van de kapitalistische accumulatie. De relatieve en
absolute verarming van het proletariaat. De ontwikkeling van het kapitalisme leidt ertoe dat met de accumulatie van het kapitaal op de ene pool van de burgerlijke maatschappij geweldige rijkdommen geconcentreerd worden, en luxe en parasitisme, verspilling en ledigheid van de uitbuiterklassen toenemen; op de andere pool van de maatschappij wordt de uitbuiting van het  proletariaat steeds meer verscherpt, groeien werkloosheid en ellende van hen die door hun arbeid alle rijkdom voortbrengen.
‘Hoe groter de maatschappelijke rijkdom, het functionerende kapitaal, de  omvang en energie van zijn groei, dus ook de absolute grootte van het proletariaat en de productiviteit van zijn arbeid, des te groter het industriële reserveleger…  De relatieve grootte van het industriële reserveleger groeit dus met de  macht van de rijkdom. Hoe groter echter dit reserveleger is in verhouding tot  het actieve arbeidersleger, des te massaler de geconsolideerde overbevolking,
waarvan de ellende omgekeerd evenredig is met hun arbeidsleed.... Dit is de  absolute algemene wet van de kapitalistische accumulatie.’
De relatieve verarming van het proletariaat bestaat eruit dat in de burgerlijke maatschappij het aandeel van de arbeidersklasse in de totale som van het  nationale inkomen voortdurend afneemt, terwijl het aandeel van de uitbuiterklassen voortdurend groeit.
De absolute verarming van het proletariaat betekent een directe daling van de
levensstandaard.

Hoofdstuk 10 Kringloop en omslag van het kapitaal

De kapitalistische productie is onafscheidelijk verbonden met de circulatie. Kringloop van het kapitaal noemt men de voortdurende verandering van  kapitaal van de ene vorm in de andere, een beweging in drie fazen. De eerste en derde fase behoren tot de circulatiesfeer, het tweede tot de productiesfeer. De drie fazen van de kringloop van het kapitaal komen overeen met de drie  vormen van het industriële kapitaal: 1. geldkapitaal, 2. productief kapitaal en 3. warenkapitaal.
Ieder kapitaal doorloopt tegelijkertijd die drie fazen. Terwijl een van de  delen geldkapitaal voorstelt dat in productief kapitaal veranderd wordt, is een  ander deel productief kapitaal dat in warenkapitaal, en een derde deel warenkapitaal dat in geldkapitaal veranderd wordt.
De omslag van het kapitaal. Productietijd en omlooptijd.
De omslagtijd van het kapitaal is de som van de productie- en omlooptijd. De productietijd van het kapitaal dekt het verblijf ervan in de productiesfeer. Het belangrijkste deel van de productietijd is de arbeidsperiode tijdens het verloop waarvan het  arbeidsvoorwerp onderhevig is aan de inwerking van de arbeid. De arbeidsperiode hangt af van de aard van de productietak, van de stand van de techniek in het bedrijf en van andere voorwaarden.
De omlooptijd is de tijd waarin het kapitaal uit de geldvorm in de productieve vorm en uit de warenvorm in de geldvorm verandert. De lengte van de omlooptijd is afhankelijk van de voorwaarden voor de inkoop van de productiemiddelen en voor de verkoop van de gefabriceerde waren, van de afstand  tot de markt, van de ontwikkelingsgraad van de transport- en communicatiemiddelen.
Vastgelegd en circulerend kapitaal. De verschillende delen van het productieve kapitaal slaan niet op dezelfde manier om. Het verschil in omslag van  de afzonderlijke onderdelen van het productieve kapitaal komt voort uit de  verschillende manieren waarop elk zijn waarde overdraagt op het product.
Bijgevolg wordt het kapitaal onderverdeeld in vastgelegd en circulerend kapitaal.
Vastgelegd kapitaal noemt men dat deel van het productieve kapitaal dat in zijn geheel deelneemt aan de productie en zijn waarde niet ineens, maar met stukjes en beetjes in het verloop van enige productieperioden op het product overdraagt. Het is het deel van het kapitaal dat gebruikt wordt voor de bouw van gebouwen en productie-installaties, voor de aankoop van machines en de inrichting van een bedrijf.
Circulerend kapitaal noemt men dat deel van het productieve kapitaal  waarvan de waarde in het verloop van een productieperiode volledig overgedragen wordt op de waar en bij de realisatie van de waar weer geheel in de  geldvorm naar de kapitalist terugkeert (met inbegrip van de meerwaarde). Dit deel van het kapitaal wordt gebruikt voor de aankoop van de arbeidskracht, evenals de grondstoffen, brandstoffen en hulpstoffen. In dezelfde tijd waarin het vastgelegde kapitaal een keer omslaat, slaat het  circulerende kapitaal meerdere malen om.

Hoofdstuk 12 Handel, krediet en geldcirculatie

het industriële kapitaal neemt in zijn kringloop achtereenvolgens drie vormen aan: de geldvorm, de productieve vorm en de warenvorm, die wat hun functies betreft verschillen. In een bepaald stadium van de ontwikkeling ervan verzelfstandigen deze functionele vormen van het industriële kapitaal zich. Het handelskapitaal en het leenkapitaal scheiden zich af van het industriële kapitaal dat in de productie belegd is.
Het handelskapitaal fungeert in de circulatiesfeer, waar geen meerwaarde voortgebracht wordt. Waaruit komt de winst van de koopman dan voort? Indien de industriële kapitalist zijn waren zelf zou verkopen, dan zou hij een deel  van zijn kapitaal moeten besteden aan de inrichting van handelsgebouwen en aan andere handelskosten. Hij zou daarom het voorgeschoten kapitaal moeten vergroten. Omdat de verkoop van de waren aan de koopman overgelaten wordt, versnelt de industriële kapitalist de omslag van zijn kapitaal, en de verkorting van de omslagtijd leidt tot verhoging van de winst.
De handelswinst is een deel van de meerwaarde die de industrieel aan de koopman
afstaat voor de verkoop van zijn waren. De concurrentie onder de kapitalisten leidt ertoe dat het niveau  van de handelswinst wordt bepaald door de gemiddelde winstvoet, waarbij de  gemiddelde winstvoet betrekking heeft op het totale kapitaal, het in de circulatiesfeer fungerende kapitaal inbegrepen.

Het leenkapitaal.

Zoals het warenkapitaal zich als handelskapitaal afsplitst, zo splitst zich ook het geldkapitaal af als leenkapitaal.
In het proces van de kapitaalsomslag wordt op bepaalde momenten bij  het industriële kapitaal vrij geldkapitaal gevormd dat in de onderneming  niet gebruikt wordt. Wanneer de kapitalist bijvoorbeeld een afschrijvingsfonds vormt voor de vervanging van de versleten delen van het vaste kapitaal, ontstaan van tijd tot tijd bedragen vrij geld. Deze bedragen worden pas over enige jaren uitgegeven voor de aankoop van nieuwe installaties en machines. Terwijl de ene ondernemer dus van tijd tot tijd een overschot aan geldkapitaal heeft, ontstaat bij de andere een vraag naar geldkapitaal. De kapitalist leent zijn vrije geld uit, hij geeft het voor tijdelijk gebruik aan andere kapitalisten.
Als vergoeding voor het ter beschikking gestelde geldkapitaal betaalt de industrieel de rente. De bron van de rente is de meerwaarde. Leenkapitaal is rentedragend kapitaal.
De industrieel staat een deel van zijn winst in de vorm van rente aan de geldkapitalist af. De gemiddelde winst valt dus in twee delen uiteen. Dat deel van de gemiddelde winst dat de industriële kapitalist behoudt, heet ondernemerswinst.
In welke verhouding de gemiddelde winst uiteenvalt in ondernemerswinst en rente, hangt af van de verhouding tussen vraag en aanbod van leenkapitaal, van de situatie op de kapitaalsmarkt. Gewoonlijk is de bovengrens van de rentevoet de gemiddelde winstvoet, omdat de rente een deel van de winst is. Normaal is de rentevoet belangrijk lager dan de gemiddelde winstvoet.

Winst van banken

Het HPE est vrij zwak voor wat betreft de winst van de banken. Daarom gebruik ik als basis een handboek dat Segal opgesteld heeft voor de Editions Sociales Internationales in 1936 http://www.communisme-bolchevisme.net/download/Principes_d_economie_poltique.pdf blz. 93
De banken concentreren  de tijdelijk beschikbare kapitalen en ze lenen dat geld uit. Ze verzamelen ook het spaargeld van de kleine spaarders. Ze zijn de tussenschakel tussen vraag en aanbod van kapitaal. Bijgevolg lenen banken niet alleen hun eigen kapitaal, maar ook dat van anderen dat tijdelijk beschikbaar is. Voor die deposito’s betalen de banken minder rente dan de rente die ze aanrekenen voor leningen. Nemen wij een bank met 100 miljoen kapitaal en 300 miljoen aan deposito's. Als zij aan haar spaarders 3% betaalt op hun deposito’s en 5% aanrekent voor haar leningen, en als deze 400 miljoen frank een omslag maakt per jaar, krijgen wij aan het eind van het jaar de volgende resultaten. Het inkomen van de bank is 20 miljoen frank rente op leningen (5 % van de 400 miljoen), min 9 miljoen rente betaald  aan de deposanten (3% van de 300 miljoen). De winst van de bank is 11 miljoen, of 11% op het eigen kapitaal (100 miljoen).
Hoewel de rente op leningen lager is dan de gemiddelde winstvoet, zal de winstvoet van het eigen kapitaal van de bank niet lager zijn dan de gemiddelde winstvoet.

Begripsvragen

Onderscheid tussen de productieve consumptie en individuele consumptie
Verschil tussen concentratie en centralisatie van het kapitaal
Waarom spreekt men van de relatieve overbevolking?
Wat zijn de grondvormen van relatieve overbevolking?
Wat is de  absolute algemene wet van de kapitalistische accumulatie?
Verschil tussen relatieve verarming en absolute verarming van het proletariaat
Wat zijn de drie stadia van de kringloop van het kapitaal ?
Wat is de omslagtijd van het kapitaal. En productietijd ?
Waarom is het belangrijkste deel van de productietijd de arbeidsperiode?  In welke mate heeft de kapitalist pak op de arbeidsperiode?
Wat is de omlooptijd?
In welke mate heeft de kapitalist pak op de lengte van de omlooptijd ?
Op welke basis is het verschil gebaseerd tussen vastgelegd en circulerend kapitaal
Hoe kunnen wij spreken van verzelfstandiging van geldvorm, productieve vorm en warenvorm?  
Waaruit komt de handelswinst voort?
Wat is ondernemerswinst?
In welke verhouding valt de gemiddelde winst uiteen in ondernemerswinst en rente?
Wat is de bovengrens van de rentevoet?
Hoe komt het dat de winstvoet van het eigen kapitaal van de bank niet lager is dan de gemiddelde winstvoet, hoewel de rente op leningen lager is dan de gemiddelde winstvoet?

Een concreet voorbeeld van de verhouding industrieel en financieel kapitaal: ArcelorMittal

Begin 2008 was Mittal fier omdat Moody’s hem had opgewaardeerd van Baa3 naar Baa2. Maar in AUGUSTUS 2012  verlaagde Moody's de Baa3-rating van stabiel naar negatief.  ArcelorMittal had in juli 2012 een winstdaling aangekondigd van 37%.
Het model Mittal is gebouwd op een grote schuldenberg.
Een cijfervoorbeeld gebaseerd op de resultaten van 2008.
In 2008 heeft Mittal 100 miljoen ton staal geproduceerd met als inzet 60 miljard $ kapitaal (eigen middelen) en 25 miljard schulden. Ebitda 25 miljard $.

Productie
kapitaal
schulden
Ebitda (brutowinst)
100Mt
60 Md $
25 Md $
25 Md $

Die 25 miljard geleend geld kost hem een interest van 10%. Daarvoor heeft het bedrijf in 2008 dus 2,5 miljard $ aan interesten moeten betalen.
25 (brutowinst of Ebitda) - 2,5 (interest): er blijft dus 22,5 miljard in het laatje die uitgesmeerd over die 60 miljard eigen middelen een bruto winstvoet (BWV) geven van 22,5/60=37,5%.
Wie zijn schulden terugbetaalt maakt zich rijk? Niet altijd. Wat gebeurt er als hij het miljard Ebitda zou gebruiken om zijn schulden terug te betalen?
Zijn schulden dalen van 25 tot 18. Het jaar erop zal hij dus maar 1,8 miljard interest meer betalen. Voor de aandeelhouders blijft dus over 25-1,8 = 23,2 wat een BWV geeft van 23,2/60=38,66%. Dit is beter dan 37,5%.
Maar als hij nu in de plaats met die 7 miljard de aandelen opkoopt van een paar aandeelhouders kan hij die aandelen vernietigen en zijn eigen middelen herleiden tot 53 miljard. Het jaar erop zullen de overgebleven aandeelhouders opnieuw 2,5 miljard aan interest moeten betalen. Ze kunnen zoals het jaar ervoor 22,5 miljard EBITDA onder elkaar verdelen. Maar zij zijn met minder om de koek te verdelen en zo stijgt hun BWV tot 22,5/53=42,45%.
Hert opkopen van eigen aandelen met als gevolg een hoge schuldgraad is dus een zeer bewuste strategie, opgelegd door de investeringsfondsen! Op 30 juin 2008 erkent Mittal trouwens dat «de verhoging van de netto schuld essentieel te verklaren is door het vergroten van werkingskapitaal, door investeringen en het opkopen van eigen aandelen. »
Op het vlak verhouding schuld - eigen middelen is er een enorme evolutie in het kapitalisme van de XXI° eeuw.
In het kapitalisme zoals het uit de crisis van de jaren 30 gekomen was werd de meerwaarde geaccumuleerd in de onderneming zelf. Een kleine kern aandeelhouders kon een bedrijf controleren met een kleine participatie. Bijna overal waren de versplinterde aandeelhouders machteloos tegenover de managers die door die kleine kernen werden benoemd. Dit leidde dikwijls tot een situatie waar de meerwaarde in het bedrijf zelf werd gehouden. De aandeelhouders kregen weinig dividenden, maar de waarde van de onderneming steeg.
Maar rond 1990 geeft men er zich rekenschap van dat de bedrijven niet noodzakelijk projecten hebben die even winstgevend zijn als de oorspronkelijke rentabiliteit. De accumulatie binnen het bedrijf haalde de winstvoet naar omlaag.
Rond 1990 krijgt het financiële systeem dank zij de deregularisatie hefbomen (letterlijk: leveraged buyout) om die kleine kernen aandeelhouders te wippen, door een openbaar opbod te lanceren. Het is op die golf dat Mittal surft, met zijn opbod op Arcelor.
Deze investeringsfondsen vinden dat zij het best geplaatst zijn om te beslissen over het gebruik van de meerwaarde die een onderneming oplevert. Als het bedrijf geen investeringsprojecten heeft die evenveel opleveren als de « return » die men zoekt, dan moet het dit geld terugstorten aan de aandeelhouders.
Vandaar dus de beslissing van Mittal om in 2008 7 miljard $ terug te geven aan zijn aandeelhouders.

Hoofdstuk 13 De grondrente

LPE p232 De differentiële rente.
In de landbouw evenals in de industrie, stopt een ondernemer zijn kapitaal alleen dan in de onderneming wanneer de gemiddelde winst voor hem gewaarborgd is. Ondernemers die kapitaal onder gunstiger productievoorwaarden gebruiken, bijvoorbeeld op meer vruchtbare grond, behouden naast de gemiddelde winst over hun kapitaal, nog een overwinst.
In de industrie kan een overwinst op den duur niet meer bestaan. Zodra een in een enkel bedrijf ingevoerde verbetering algemene ingang gevonden heeft, verliest het bedrijf zijn overwinst. In de landbouw evenwel blijft de overwinst een min of meer lange periode voortbestaan, omdat de hoeveelheid grond beperkt is. De productieprijs van landbouwproducten komt op een andere wijze tot stand. Het monopolie van de kapitalistische bewerking van de grond heeft tot gevolg dat de algemene productieprijs van de landbouwproducten niet bepaald wordt door de gemiddelde, maar door de slechtste bebouwde grond, aangezien de producten van de goede en gemiddelde gronden niet voldoende zijn om de maatschappelijke vraag te dekken. Wanneer de kapitalistische pachter het kapitaal in de slechtste grond investeert en niet de nagestreefde gemiddelde winst verkreeg, dan zou hij dit kapitaal in een andere bedrijfstak investeren.
De kapitalisten die de gemiddelde en beste landbouwgronden bewerken, produceren de landbouwproducten goedkoper, of anders gezegd, hun afzonderlijke productieprijs ligt onder de algemene productieprijs. Deze kapitalisten verkopen hun waren tegen de algemene productieprijs, waardoor ze een overwinst ontvangen die de differentiële rente vormt. De kapitalistische pachters moeten de differentiële rente aan de grondeigenaren afdragen en zich tevreden stellen met de gemiddelde winst. Een vruchtbaarder stuk grond levert bij besteding van een gelijke hoeveelheid kapitaal een grotere opbrengst op dan een minder vruchtbaar stuk grond. Landbouwbedrijven die in de buurt van afzetgebieden (steden, spoorwegstations, havens, graanpakhuizen enzovoort) liggen, sparen veel arbeid en productiemiddelen uit voor het transport van hun producten.
Het principe van de rente is niet alleen toepasselijk op de landbouw, maar ook op alle grondstoffen of de sectoren die daarvan afhangen, zoals de elektriciteitsproductie. Zo zijn er verschillende drempelwaarden voor
de kerncentrales;
de pompcentrales;
de centrales op biomassa;
de gasturbines met gecombineerde cyclus;
de thermische steenkoolcentrales &
de thermische gascentrales;
de gasturbines met open cyclus;
de dieselcentrales;
de turbojets.
In les 1 geven wij een paar voorbeelden voor de goudproductie. In 2004 maakten Harmony, Crystallex en Durban Deep bij een goudprijs van $450 per ounce nog geen winst. Kinross heeft een productieprijs van $240 per ounce. Goldcorp is de goedkoopste producent met $60 per ounce!

Als de behoefte aan bijv. olie zo hoog is kan de differentiële rente zo hoog zijn dat het winstgevend wordt olie te winnen die meer energie kost als ze zelf inhoudt: "When oil production first began in the mid-nineteenth century, the largest oil fields recovered fifty barrels of oil for every barrel used in the extraction, transportation and refining. This ratio is often referred to as the Energy Return on Energy Investment (EROI or EROEI). Currently, between one and five barrels of oil are recovered for each barrel-equivalent of energy used in the recovery process. As the EROEI drops to one, or equivalently the Net energy gain falls to zero, the oil production is no longer a net energy source. This happens long before the resource is physically exhausted.

Note the distinction between a barrel of oil, which is a measure of oil, and a barrel of oil equivalent (BOE), which is a measure of energy. Even an oil source with an EROEI of 0.5 can be usefully exploited if the energy required to produce that oil comes from a cheap energy source. Availability of cheap, but hard to transport, natural gas in some oil fields has led to using natural gas to fuel enhanced oil recovery. Similarly, natural gas in huge amounts is used to power most Athabasca Tar Sands plants. Cheap natural gas has also led to Ethanol fuel produced with a net EROEI of less than 1.

De reproductie en de circulatie van het geheel van het maatschappelijk kapitaal

Wij moeten terug naar een contradictie die wij de eerste dag gezien hebben: de contradictie tussen gebruiks- en ruilwaarde. Opdat het systeem zou kunnen draaien, moeten wij in de samenstelling van het maatschappelijk product terugvinden:
Ø  enerzijds, producten die, door hun gebruikswaarde, in hun natuurlijke vorm, het constant kapitaal kunnen vervangen die verbruikt is geworden in de verschillende ondernemingen (productiemiddelen)
Ø  anderzijds, producten die kunnen dienen voor de persoonlijke consumptie van de arbeiders en kapitalisten (consumptievoorwerpen).
Anders gezegd: voor de reproductie is het nodig dat heel het product van de maatschappij een bepaalde samenstelling heeft, zowel in waarde als in zijn natuurlijke vorm.
De burgerlijke economen zoals Say, Smith en Ricardo, die in de tijd van Marx de basis legden van de economische wetenschap, maken dit onderscheid niet. Voor Adam Smith, “kan de prijs van iedere waar uiteindelijk herleid worden tot een van zijn delen (loon, winst en grondrente), of in alle drie tezelfdertijd; en in iedere ontwikkelde maatschappij vinden wij alle drie terug in de prijs van de zeer grote meerderheid van goederen, als basiscomponenten van die prijs”.
Waarom is die thesis van Adam Smith verkeerd?
"Smith ziet niet hoe de waarde van het constant kapitaal onder een nieuwe vorm opnieuw te voorschijn komt en hoe dat een belangrijke schakel is van het reproductieproces." (Marx, HK)
Door het onderscheid tussen consumptie en investeringen weg te moffelen, maakt Smith de baan vrij voor de stelling dat ieder aanbod zijn eigen vraag schept.
Keynes: “Sedert Say en Ricardo hebben de klassieke economisten geloofd dat het aanbod zijn eigen vraag schept. De doctrine wordt vandaag niet meer op zo'n rauwe manier geformuleerd. Maar niettemin vormt zij nog altijd de basis van heel de klassieke theorie, die ineen zou vallen zonder haar”.
De verdedigers van de economie van het aanbod gaan terug naar Adam Smith. Ook Keynes breekt niet daarmee:
"Op een bepaald niveau kan een verhoging van de tewerkstelling maar gebeuren als er samen een daling is van de reële lonen. Wij stellen deze basisregel, die de  klassieke economisten terecht onbetwistbaar noemen, niet in vraag. Bijgevolg moet, als de tewerkstelling verhoogt, in het algemeen, op korte termijn, de vergoeding voor een eenheid arbeid, uitgedrukt in consumptiegoederen voor de arbeider, dalen en moeten de winsten stijgen." (Keynes, Théorie générale)
De enige "correctie" die Keynes inbrengt is de rol van het geld. Voor de klassiekers is de rol van het geld verwaarloosbaar: geld moet rollen en mag niet aan banden gelegd worden door een verkeerde monetaire politiek. Keynes daarentegen geeft het geld (en het krediet) een belangrijke rol om het systeem bij te sturen.

reproductie - accumulatie - crisis

De accumulatie leidt tot crisissen. De reformisten verwijten het  kapitalisme dat het niet genoeg accumuleert (= investeert).
2 secties:
de sectoren die de productiemiddelen produceren (sectie I)
de sectoren die de consumptiemiddelen produceren (sectie II)
2 soorten waren:
producten voor consumptie als constant kapitaal (of productieve consumptie)
producten voor de individuele consumptie

Eenvoudige reproductie

In de eenvoudige reproductie, is heel het product van de sectie I gelijk, in waarde, aan de som van het constant kapitaal gebruikt in de secties I en II, dit wil zeggen aan de grootte van het constant kapitaal gebruikt in de productie van heel het maatschappelijk product.
Dat is te begrijpen: want heel het product van de sectie I bestaat alleen uit productiemiddelen die in hun natuurlijke vorm enkel kunnen functioneren als constant kapitaal, en alle takken van de sociale productie, vertegenwoordigd in de 2 secties, kunnen slechts de elementen van hun constant kapitaal vervangen met de producten van de sectie I.
Tweede punt :
Heel het product van de sectie II is in waarde gelijk aan de som van het variabel kapitaal en de meerwaarde van de twee secties.
De reden is eenvoudig: heel het product van de sectie II bestaat in zijn materiële vorm alleen in consumptievoorwerpen voor de arbeiders en kapitalisten.

Sectie 1
4000 c
1000 v
1000 mw
Sectie II
2000 c
500v
500mw


Bekijken wij nu even de realisatie. Om te beginnen het eenvoudigste: het deel van het product van de sectie I dat bestaat uit productiemiddelen voor de fabricatie van productiemiddelen wordt gerealiseerd binnen de sectie I.

Sectie 1
4000 c

Het deel van het product van sectie II dat in waarde gelijk is aan het variabel kapitaal en aan de meerwaarde van de sectie II wordt gerealiseerd binnen sectie II.

Sectie II
500 v
500 mw

Het is evident dat bepaalde delen van het maatschappelijk product slechts kunnen gerealiseerd worden door middel van een ruil tussen de 2 secties van de sociale productie.
De kapitalisten van de sectie II kopen bij de kapitalisten van de sectie I productiemiddelen voor 2000. Van dit geld gebruiken de kapitalisten van de sectie II 1000 meerwaarde voor de aankoop van consumptiemiddelen bij de kapitalisten van de sectie II. En zij betalen de andere 1000 aan hun arbeiders in de vorm van loon. De arbeiders van de sectie I kopen bij de kapitalisten van de sectie II consumptiegoederen voor 1000. Zo worden in de sectie I 1000 v  gerealiseerd en in de sectie II 2000 c

Sectie 1
1000 v
1000 mw
Sectie II
2000 c


Om Marx nog eens aan het woord te laten:
"Zelfs in de eenvoudige reproductie begint men het jaar met een productieapparaat, een stock grondstoffen enz. . Op het einde van het jaar vinden we het in min of meer dezelfde vorm terug. Het geld dat zij als loon hebben ontvangen is voor hen een inkomen, maar hun fysieke, concrete arbeid heeft noch voor hen, noch voor de anderen verbruiksproducten gemaakt.
Deze producten maken dus op zichzelf geen deel uit van dat deel van de jaarlijkse productie dat bestemd is om het sociaal consumptiefonds te voeden. En het is enkel in dat fonds dat het netto inkomen kan gerealiseerd worden." (Marx, HK)

Uitgebreide reproductie

Bij de uitgebreide reproductie geven de kapitalisten niet meer heel de meerwaarde als inkomen uit, maar enkel een deel hiervan. Het ander deel wordt bij het kapitaal gevoegd. Daaruit volgt dat bij uitgebreide reproductie het deel van het product van de sectie I dat de meerwaarde vertegenwoordigt (1000 mw) niet meer helemaal kan worden uitgewisseld tegen consumptievoorwerpen. Dat kan alleen maar in het geval waar het constant kapitaal van de sectie II kleiner is als de som van het variabel kapitaal en van de meerwaarde van de sectie I. Voor de uitgebreide reproductie is het bijgevolg noodzakelijk dat de som van het variabel kapitaal en van de meerwaarde van de sectie I groter is als het constant kapitaal van de sectie II.
Jaar X
Sectie 1
4000 c
1000 v
1000 mw
Sectie II
1500 c
750 v
750 mw

Jaar X+1
Sectie 1
4400 c
1100 v
500mw
Sectie II
1500 c
800v
600 mw


Merk op dat de kapitalisten van de sectie 1 de helft van hun meerwaarde opsouperen en die van de sectie II vier vijfden. Waarom? (LPE p252)
In het algemeen kan men ook zeggen dat het geaccumuleerde kapitaal opnieuw geïnvesteerd wordt met een grotere organische samenstelling als voorheen. Maar om de zaak niet nog ingewikkelder te maken houden wij de organische samenstelling constant.

Vwb het deel van het product van de sectie I dat wordt gerealiseerd binnen de sectie I een voorbeeld van het belang van die handel onder kapitalisten: de uitwisseling van productiemiddelen binnen de multinationals zelf: "De verkoop en aankoop binnen eenzelfde groep noemt men uitwisseling binnen de firma. Bij de ondernemingen van de drie grote industrielanden maakt deze handel binnen de firma een derde van de wereldhandel uit. " (MS 44, 1998 Thomas Gounet:)

De crisis

Met deze schema's illustreert Marx enkel de voorwaarden waarin de realisatie van het maatschappelijk product mogelijk is. Maar hij wil absoluut niet bewijzen dat deze mogelijkheid altijd werkelijkheid wordt. De voorwaarden om dat te realiseren zijn:
Ø  1°. Een bepaalde samenstelling van waarde en gebruikswaarde van het maatschappelijk product. De anarchie van de productie, zo karakteristiek voor het kapitalisme, leidt er eerder toe dat het maatschappelijk product niet de samenstelling heeft nodig voor een regelmatig verloop van de reproductie.
Ø  2°. De realisatie zowel in waarde als gebruikswaarde van alle componenten van het maatschappelijk product.
Deze realisatie gebeurt langs een reeks complexe circulatieprocessen  tussen kapitalisten en arbeiders van de 2 secties.
Een ding is duidelijk: de motor van de kapitalistische economie is de interne vraag van de kapitalisten onder mekaar. Deze vraag varieert veel sterker als de individuele consumptie van de mensen.
Marx beschrijft dit proces als volgt:
"Maar op een of andere duistere plaats blijft de waar onverkocht of komen de stocks van de producenten of tussenpersonen eivol.
In het algemeen is dit juist het moment waarop de consumptie een maximum bereikt. Waarom? Een hele boel toeleveringsbedrijven werken voor de industriële kapitalisten die in direct contact staan met de markt; er is volledige tewerkstelling voor de arbeiders die bijgevolg meer kunnen uitgeven als gewoonlijk. Voor wat de uitgaven van de kapitalisten betreft: die stijgen samen met hun inkomen. Daarbij is er een voortdurende stroom van goederen tussen constant kapitaal en constant kapitaal. Deze stroom is oorspronkelijk onafhankelijk van de individuele consumptie in die mate dat zij er niet in opgaat. Maar in de grond betekent die individuele consumptie een grens omdat de productie van constant kapitaal nooit een doel op zich is maar gebeurt in functie van de vraag vanuit deze productiepakket die werken voor de individuele consumptie. In het vooruitzicht van bestellingen die moeten binnenkomen kunnen de zaken gedurende een zekere tijd dit beloop volgen. De crisis breekt uit op het moment dat de betalingen aan de handelaars die op de uitvoer gericht zijn (of die in het land zelf stocks geconstitueerd hebben) zo langzaam binnenkomen dat de banken kontanten beginnen te eisen. Op dat moment beginnen de gedwongen verkopen; verkopen om liquide geld vast te krijgen. En dan volgt de krach die een einde stelt aan die schijnbare voorspoed." (Marx HK)
Eugene Varga was de grootste economist van de III° Internationale; hij heeft (onder andere) de crisis van 1929 voorspeld. Uittreksel uit zijn boek "De crisis".
"Tussen de 2 oorlogen heeft het Instituut voor het conjunctuuronderzoek van Berlijn de variaties uitgerekend tussen de jaren van voorspoed en de dieptepunten van de crisis. Voor de productiemiddelen gaat dit van 100 naar 84 in de periode voor 1914. In 1923 is het verschil tegenover 1922 38,6%. In 1932 is de variatie 53%: de productie van productiemiddelen is op minder dan de helft gevallen terwijl de productie van consumptiemiddelen slechts met een vierde is gedaald.
In de USA zien wij tussen 29 en 33 een regressie van 79,4% voor het staal en van 31% voor het katoen (wij nemen hier het staal als representatief voor de productiemiddelen en het katoen voor de consumptiemiddelen) (VARGA, La Crise,éditions sociales,Paris,p.145-147)
Galbraith: "Tussen 1919 en 1929 was het rendement per arbeider met ongeveer 43% vooruitgegaan. De lonen en de prijzen bleven relatief stabiel. Bijgevolg daalden de kosten en stegen de winsten, bij gelijke prijzen. Deze winsten moedigden vooral een hoog investeringsniveau van de kapitalen aan. Gedurende de jaren 20 steeg de productie van investeringsgoederen jaarlijks gemiddeld met 6,4%. De niet duurzame consumptiemiddelen stegen slechts met 2,8%. De groeivoet voor duurzame consumptiemiddelen zoals wagens, huizen, elektrische apparaten, die representatief zijn voor de uitgaven van welgestelde tot rijke mensen, bedroeg 5,9%. Daaruit volgt dat alles wat die investeringsuitgaven kon afremmen (in feite, alles wat de noodzakelijke groeivoet kom afzwakken) dreigde moeilijkheden te veroorzaken  (La crise economique de 1929).
In de analyse van Marx speelt de ontwaarding van kapitaal een sleutelrol:
" De periodieke ontwaarding van het bestaand kapitaal is een middel eigen aan het kapitalisme om de daling van de winstvoet te stoppen en de accumulatie van kapitaal te versnellen door het scheppen van nieuw kapitaal. Deze ontwaarding gooit de voorwaarden overhoop waarin de circulatie en reproductie van het kapitaal kan plaatsgrijpen en gaat gepaard met bruuske onderbrekingen en crisissen van het kapitalistisch productieproces." (Marx, LC)

De overproductie vermijden, door de koopkracht van de arbeiders te verhogen, in het kader van het kapitalisme?

Volgens Marx is de ultieme oorzaak van alle echte crisissen de armoede en de beperkte consumptiemogelijkheden van het volk. Kan men dan de crisis oplossen door de lonen te verhogen en zo de consumptie aan te zwengelen?
"Tussen de twee oorlogen is er een groei geweest van de productiviteit maar de koopkracht van de arbeiders is niet gestegen in dezelfde verhoudingen; vandaar dat, voor een sterk gestegen productie, de koopkracht van de arbeiders te zwak bleek opdat die goederen zouden kunnen verkocht worden. De crisis van de jaren 30 was dus een crisis van overproductie. In de toekomst moet dergelijke situatie vermeden worden. Hoe? Vertrekkend van het principe dat de verhoging van de koopkracht ook meer mogelijkheden geeft om de productie af te zetten" (document preparatoire au congres des metallurgistes FGTB de Charleroi du 27-5-88).

Uit ons schema van de uitgebreide reproductie blijkt dat de fabricatie van productiemiddelen sneller groeit als de fabricatie van consumptiemiddelen. De uitbreiding van de productie zelf creëert een markt voor het afzetten van de productiemiddelen. De uitbreiding van de productie leidt ook tot een zekere groei van de consumptie van de arbeiders. Om de productie van productiemiddelen te vergroten moeten arbeiders worden aangeworven in de sectie I. En deze bijkomende arbeiders vragen meer consumptievoorwerpen. De ontwikkeling van het kapitalisme gebeurt dus vooral door een groei van de productiemiddelen.
Marx zelf legt uit hoe de crisis over het algemeen begint in een periode van algemene loonsverhoging:
"Het is pure tautologie te zeggen dat de crisissen voortkomen uit het feit dat er niet genoeg koopkrachtige consumptie is. Het kapitalistisch systeem kent geen andere consumptiewijzen als betalende. Maar als men, om een schijnbaar diepere verantwoording te geven aan deze tautologie, zou zeggen dat de arbeidersklasse een te klein deel van zijn eigen product krijgt en dat dit ongemak zou opgeheven worden door haar een groter deel te geven, dan volstaat het te zien hoe de crisissen iedere keer juist voorbereid worden in een periode van algemene loonsstijging, waar de arbeidersklasse effectief een groter deel van de fractie van het jaarlijks product krijgt bestemd voor de consumptie. Vanuit het standpunt van die penneridders zou die periode juist integendeel de crisis moeten weghouden. Het blijkt dus dat de kapitalistische productie juist voorwaarden insluit die niets te maken hebben met goede of slechte wil, en die die relatieve welstand van de arbeidersklasse slechts tijdelijk toelaten en altijd slechts als aankondiging van een crisis" (Marx LC)

Een zekere proportionaliteit respecteren?

“Een hele reeks sociaaldemocraten hebben beweerd dat, hoe laag ook de consumptie van de massa's mag zijn, de productie oneindig en zonder crisis kan stijgen, als maar een bepaalde verhouding wordt bewaard tussen de 2 secties, zelfs al bleef er op heel de aardbol maar een arbeider over. Alleen is hiervoor nodig een zekere proportionaliteit tussen de productietakken.
Deze enige arbeider houdt die kolossale massa machines in beweging en maakt daarmee nieuwe machines en consumptiegoederen voor de kapitalistenklasse. De arbeidersklasse verdwijnt, maar dat verhindert absoluut niet de realisatie van de producten van de kapitalistische industrie.
Maar die mensen vergeten dat het wezen zelf van het kapitalisme er juist in bestaat de verhouding te verbreken tussen de sectie die de productiemiddelen maakt en de sectie die consumptiegoederen fabriceert. Uiteindelijk is elke productieve consumptie (consumptie van productiemiddelen) altijd verbonden met de persoonlijke consumptie. Maar daarentegen is het kapitalisme gekenmerkt door enerzijds de tendens tot ongebreidelde uitbreiding van de accumulatie van de productie, en anderzijds door de proletarisering van de volksmassa's die vrij enge grenzen stellen aan de uitbreiding van de persoonlijke consumptie " (Segal p. 245).

De crisis: juist vanwege het dynamisch kapitaal!

"De burgerij verbruikt nooit als klasse heel de meerwaarde die zij zich heeft toegeëigend, maar zij accumuleert een deel ervan die zij gebruikt om de productie uit te breiden. Iedere kapitalist op zich wordt door de concurrentie verplicht, op straffe van verdwijning, zijn kapitaal uit te breiden met een deel van zijn winst, zijn productiemiddelen te verbeteren om zijn productiekosten te verminderen. De som van de waarde van het maatschappelijk kapitaal groeit van jaar tot jaar.
Er is een relatieve vermindering van de som van de winsten (tendentiële daling van de winstvoet) evenals van de som van de lonen in verhouding tot de totale waarden van de jaarlijks geproduceerde waren.
De “consumptiekracht" van de kapitalistische maatschappij, dwz de som beschikbaar voor de aankoop van waren voor de individuele consumptie wordt dus met de ontwikkeling van de kapitalistische productie relatief kleiner" (VARGA, La Crise, pp.128-129).
(Opm.: individuele  consumptie = v+ (mw- accumulatie) = som van de lonen plus het deel van de meerwaarde dat niet geaccumuleerd wordt en dat de kapitalistenklasse gebruikt om zijn persoonlijke noden te bevredigen) 
"De nieuw geproduceerde waarde in het jaar is v+mw. Van deze nieuwe waarde vormt slecht een deel het fonds voor individuele consumptie v + ( mw - acc).
Maar de oude waarde die zijn waarde heeft overgedragen in de waarde van het product + de accumulatie moet ook worden gerealiseerd. Dat vormt de vraag voor de productieve consumptie. Deze vraag varieert in veel grotere verhoudingen als de vraag naar individuele consumptie.
Gedreven door de concurrentie ontwikkelen de verschillende kapitalisten de productiekrachten zonder rekening te houden met de relatieve vermindering van de consumptiekracht. Deze treft niet op dezelfde manier kapitalisten en arbeiders. De arbeidersklasse verarmt in eerste instantie relatief. De waarde van de arbeidskracht daalt als gevolg van het opdrijven van de productiviteit. Het proletariaat krijgt van het waardeproduct  een kleiner en kleiner deel.
Parallel met deze relatieve verarming komt in de periode van de algemene crisis de absolute verpaupering van de arbeidersklasse naar voor:
1°. Een deel van de arbeiders is chronisch werkloos.
2°. Dat laat aan het Kapitaal toe de lonen te drukken onder de waarde van de arbeidskracht van het deel van de arbeidskracht dat werk heeft" (VARGA, La Crise, p.131).

De rol van het krediet in de crisis


"Door het krediet kunnen
1°. de industriekapitalisten hun industrieel kapitaal van de ene vorm in de andere laten overgaan, de verbinding maken met aanverwante sectoren en op mekaar inspelen.
2°. de handelaars het transport van de producten verzekeren en het van de ene hand in de andere laten overgaan tot de definitieve omzetting in geld, of hun uitwisseling tegen een ander product.
Het maximum krediet is die situatie waarin het industrieel kapitaal maximum gebruikt is dwz de maximum spanning van zijn productiecapaciteit zonder rekening te houden met de grenzen van de consumptie. Zolang het reproductieproces zijn gang volgt en het kapitaal voortdurend terugvloeit wordt het kredietniveau behouden en zelfs uitgebreid, en dit op basis van de uitbreiding van het reproductieproces zelf. Van zodra ergens iets stropt, als gevolg van een vertraging in het terugvloeien, een verzadiging van de markten, een prijsdaling, komt er een overvloed van industrieel kapitaal. Maar dit kapitaal is bevroren in een vorm waarin het zijn normale functies niet meer kan vervullen. Er is een massa van warenkapitaal dat onverkoopbaar is. Er komt een ineenschrompeling van het krediet omdat het kapitaal ongebruikt is dwz geblokkeerd in een van zijn reproductiefases en omdat het vertrouwen in het normaal verloop van de reproductie geschokt is.
De eis tot kontante betaling en de omzichtigheid waarmee op krediet verkocht wordt zijn typisch voor de fase van de industrieel cyclus die volgt op de krach. In de crisis zelf heeft iedereen iets te verkopen maar hij kan het niet; en toch is hij verplicht te verkopen om zijn aflossingen te kunnen betalen. Op dat moment is de grootste massa van kapitaal niet die van kapitaal dat ongebruikt is en zoekt zich ergens in te planten, maar de massa van kapitaal waarvan het reproductieproces onderbroken is alhoewel het tekort aan krediet op dat moment het sterkst is (en bijgevolg ook de intresten het hoogst). Niets is dus valser als dergelijke situatie toe te schrijven aan een gebrek aan productief kapitaal. Er is juist productief kapitaal teveel; teveel in verhouding tot de normale schaal van de reproductie die verminderd is; of teveel tegenover de verlamming van de consumptie (Marx, HK)

Open vragen crisis

1. Waarom spreken over meerwaarde die geproduceerd is maar niet gerealiseerd? Kunnen wij niet zeggen, zoals Gouverneur, dat geproduceerde maar niet verkochte waren slechts kandidaat-waren zijn, die maar echt waar worden bij de verkoop? (Marxistische Studies N° 45 p.22-25)
2. Zou men, door belastingen te heffen op het kapitaal in plaats van op de arbeid, lonen en productiecapaciteiten niet in evenwicht kunnen houden? (MS N°45 p.27)
3. De kapitalisten hebben neiging om te vergeten dat de eliminatie van arbeiders hun eigen basis ondergraaft. Kan de klassenstrijd hen juist niet die waarheid af en toe herinneren en zo onrechtstreeks het kapitalisme helpen die tegenstelling te overwinnen? Zie bijv.  Mandel zei op 28/4/88 in een interview in Trends:
 “Om uit de crisis te geraken is een meer fundamentele herstructurering nodig, die een verandering brengt in de accumulatievoorwaarden of  het sociaal kader waarin de kapitalistische productiewijze zich beweegt. De krachtsverhoudingen tussen Kapitaal en Arbeid in de imperialistische metropolen zijn de belangrijkste van die endogene factoren. Een radicale wijziging in de krachtsverhoudingen tussen de klassen, met dreiging tot een doorbraak naar een authentieke socialistische revolutie, is helemaal niet uit te sluiten in GB, Frankrijk en Italië" (La crise 1974-1982 champs flamarrion p. 254 et Ch XV).
Wij vinden dezelfde thesis terug bij de vroegere PC voorzitter en economist Pierre Beauvois:
"De fase van blijvende groei van de lange cyclus zou direct verbonden zijn aan de ontwikkelingen van de sociale spanningen die o.a. erin slaagt een nieuwe verdelingswijze op te leggen die gunstiger is voor de mens (levensniveau, vorming, sociale zekerheid). Zo is de crisis van 1814-1848 overwonnen door de arbeidsduurvermindering van vrouwen en kinderen. Die van 1873-1896 door de ontwikkeling van het openbaar gratis onderwijs, het begin van sociale zekerheid, het erkennen van syndicale rechten " (Pierre Beauvois Drapeau Rouge 24/4/88)
4. Moet die cyclische beweging op zichzelf veroordeeld worden? Kunnen wij die cycli niet beschouwen als een hartslag, een teken van leven. Is het belangrijkste niet dat het hoogste punt van iedere cyclus het hoogste punt van de vorige cyclus overstijgt?
5. In de autosector, met de just in time, zijn er geen stocks onverkochte wagens meer. Wil dat zeggen dat er eigenlijk geen crisis van overproductie meer is in deze industrietak?

lundi 29 octobre 2012

Les 3 meerwaarde en egalisatie van de winstvoet - Mijn leraarsnotas ‘politieke economie’ ZU 2012 IMAST


Hierbij mijn leraarsnotas voor de cursus ‘Inleiding op de politieke economie’ op de zomeruniversiteit 2012 van het IMAST. les 3 De omvorming van meerwaarde in winst en egalisatie van de winstvoet.

Inleiding

citaat Het Kapitaal: "Bij kapitalen van gelijke grootte is de winstvoet verschillend, omdat, voor een gelijke meerwaardevoet, de massa’s geproduceerde meerwaarden, en dus de winsten, verschillen als gevolg van het verschil in de massa’s levende arbeid die kapitalen in beweging brengen. Maar als  gelijke kapitalen van verschillende productiesektoren ongelijke winsten opleveren vanwege hun organische samenstelling, dan kunnen de winsten niet evenredig zijn met de grootte van de kapitalen die in die sector aangewend zijn. Dit is het geval als de waren aan hun waarde verkocht worden. Op het eerste zicht is de waardetheorie dus niet te verzoenen met de werkelijkheid".
Volgens de waardewet zouden wij ons verwachten aan:
 c 5
v 3
mw 3

c 1
v 7
mw 7
c 3
v 5
mw 5

In de realiteit stellen wij het volgende vast:
c 5
v 3
winst 5
c 1
v 7
winst 5
c 3
v 5
winst 5

Door de concurrentie tussen kapitalisten om sneller te accumuleren krijgen wij een egalisatie van de winstvoet: de kapitalisten van de minder winstgevende sectoren investeren in rendabeler takken. Daardoor komt er een overdracht van meerwaarde. Maar globaal blijft de som van de winsten gelijk aan de som van de meerwaarden.
productiekost productieprijs
De kapitalist groepeert c+v in pr dwz de productiekost. Alhoewel de echte productiekost (= de waarde) het totaal gebruik van arbeid is (c+v+mw). c en v zijn totaal verschillend vanuit het standpunt van de waardeproductie: c geeft de waarde slechts door; v koopt een waar die schepper is van waarde. c en v hebben slechts een punt gemeen: zij zijn alle twee fracties van de waarde die het geïnvesteerd kapitaal belichamen.
Vanuit het standpunt van de kapitalistische productie wordt deze werkelijkheid op zijn kop gezet. Deze illusie is gebaseerd op het feit dat het loon verschijnt als de waarde van de arbeid (en niet van de arbeidskracht).
Voor wat betreft de productiekost maakt de kapitalist maar één onderscheid tussen vast en circulerend kapitaal. De productiekost is een fractie van het geïnvesteerd kapitaal: het circulerend kapitaal is dat deel van het constant kapitaal dat in het product opgaat. Nogmaals verstekt dat de illusie: v wordt aan het circulerend kapitaal geplakt, dwz aan het constant kapitaal.
Wij hebben de indruk dat mw voortkomt uit het kapitaal zelf.
c
v
Mw

c
v

Mw

        Mw         n           Mw        
      c+v                            v
c
v
meerw.
n
c+v
produktiekosten
winst

Marx drukt dit als volgt uit:
"Voor de kapitalist bestaat het verschil tussen variabel en constant kapitaal niet. Hij kent enkel de productiekost. En deze zijn gelijk voor identieke investeringen van kapitalen in de verschillende sectoren, hoe divers ook de geproduceerde waarden en meerwaarden zijn. Deze gelijkheid van de produktiekosten zijn de basis van de concurrentie in de kapitaalsinvesteringen, en de oorsprong van de gemiddelde winst".
De winstvoet.
"Wij hebben eerst gezien hoe de winstvoet numeriek verschillend is van de meerwaardevoet. Wij hebben winst en meerwaarde behandeld als numeriek identieke waarden die enkel naar vorm verschilden. Wij gaan nu zien hoe die waarden uit mekaar groeien en hoe de winst ook numeriek een verschillende waarde krijgt van de meerwaarde."
De kapitalist kan zijn waar met winst verkopen onder haar waarde:
"De fundamentele wet van de kapitalistische concurrentie die de gemiddelde winst bepaalt is gebaseerd op het verschil tussen waarde en productiekost en op de mogelijkheid om de waar met winst te verkopen onder zijn waarde. De benedengrens voor de verkoopprijs is de productiekost. Daarom is voor de kapitalist de productiekost de echte intrinsieke waarde van de waar."

"Het is vanuit de omvorming van de meerwaardevoet in winstvoet dat men de omvorming van meerwaarde in winst kan afleiden en niet omgekeerd. Maar historisch gezien vertrekt men van de winstvoet. Meerwaarde en meerwaardevoet zijn het onzichtbaar element en het kernpunt dat moet opgeklaard worden, terwijl de winstvoet en dus de meerwaarde onder de vorm van de winst de oppervlakkige fenomenen zijn."

"Terwijl dit overschot van de waarde van de waar op de productiekost zijn oorsprong vindt in het productieproces, wordt het slechts gerealiseerd in het circulatieproces. Dit fenomeen wordt nog versterkt door het feit dat in de werkelijkheid, op de markt zelf, in het kader van concurrentie, de realisatie of de niet-realisatie van dit overschot afhangt van de voorwaarden van die markt. Ik moet hier niet meer uitleggen dat, wanneer een waar onder of  boven zijn waarde wordt verkocht, dit enkel een andere verdeling van de meerwaarde meebrengt, zonder dat die verdeling wat dan ook verandert noch aan de grootte, noch aan de natuur van deze meerwaarde.”
constant en variabel kapitaal: de organische samenstelling van het kapitaal

Hoofdstuk 11 LPE Gemiddelde winst en productieprijs

De kapitalistische kostprijs van een waar bestaat uit het verbruikte constante en het variabele kapitaal, dat wil zeggen uit de uitgaven voor productiemiddelen en arbeidsloon. Wat de waar voor de kapitalist kost, wordt afgemeten aan de uitgaven in kapitaal; wat de waar de maatschappij kost, wordt afgemeten aan de uitgaven in arbeid. Daarom is de kapitalistische kostprijs van  de waar minder dan de waarde ervan of dan de werkelijke productiekosten.
Het verschil tussen de waarde of de werkelijke productiekosten en de kapitalistische kostprijs is gelijk aan de meerwaarde, die de kapitalist zich voor niets toe-eigent.
Wanneer de kapitalist de in zijn bedrijf geproduceerde waar verkoopt, komt de meerwaarde voor de dag als een surplus boven de kapitalistische kostprijs. Bij de berekening van de rentabiliteit van zijn bedrijf stelt de kapitalist dit surplus tegenover het voorgeschoten kapitaal, dat wil zeggen het totale in de productie belegde kapitaal. De meerwaarde treedt op in de gedaante van de winst, gerelateerd aan het totale kapitaal.  De winst is meerwaarde die betrekking  heeft op het gehele in de productie belegde kapitaal en die naar buiten toe van  dit kapitaal schijnt af te stammen. Hierbij wordt het verschil tussen het constante kapitaal en het variabele kapitaal uitgewist. Daardoor ontstaat de schijn alsof de winst een voortbrengsel van het kapitaal zou zijn. De winstvoet is de in procenten uitgedrukte verhouding van de meerwaarde tot het gehele voorgeschoten kapitaal. Omdat het gehele voorgeschoten kapitaal groter is dan het variabele kapitaal, is de winstvoet altijd kleiner dan de meerwaardevoet.
De winstvoet hangt vooral af van de meerwaardevoet. De winstvoet is verder afhankelijk van de organische samenstelling van het kapitaal.
Het ontstaan van de gemiddelde winstvoet en de verandering van de waarde van de waar en de productieprijs.
De concurrentie binnen een productiesfeer is de concurrentie tussen de bedrijven van dezelfde productietak, die waren van dezelfde soort produceren om de voordeligste afzet van deze waren en om de surpluswinst.
De concurrentie tussen de productiesferen is de concurrentie tussen de  kapitalisten van de verschillende productietakken om de meest winstgevende kapitaalsbelegging. De in de verschillende productietakken belegde  kapitalen hebben een ongelijke organische samenstelling. Omdat meerwaarde alleen door de arbeid van de loonarbeider geschapen wordt, wordt in  de ondernemingen van die productietakken met een lage organische samenstelling van het kapitaal, bij een even groot kapitaal een relatief grotere hoeveelheid meerwaarde voortgebracht, en omgekeerd. De concurrentiestrijd tussen de kapitalisten van verschillende productietakken leidt er echter toe dat de hoogte van de winst voor kapitalen van gelijke grootte genivelleerd  wordt.
De concurrentie tussen de productiesferen heeft een nivellering tot gevolg van de verschillende winstvoeten in de verschillende kapitalistische  productietakken tot een algemene (of gemiddelde) winstvoet. Deze nivellering ontstaat doordat kapitaal (en dus ook arbeid) uit de ene productietak naar de andere tak overgeheveld wordt.
Met de vorming van de gemiddelde winstvoet verliezen de kapitalisten van de ene productietak een deel van de door hun arbeiders geschapen meerwaarde. Daarvoor in de plaats verwezenlijken de kapitalisten van de andere tak extra meerwaarde. Dat betekent dat de eerstgenoemden hun waren verkopen tegen prijzen onder de waarde en de laatstgenoemden tegen prijzen boven de waarde. De prijs van de waren van iedere productietak wordt
nu gevormd uit de kostprijs en de gemiddelde winst.
De prijs die gelijk is aan de kostprijs plus de gemiddelde winst, is de productieprijs.
Marx: ‘De verandering van de waarde in de productieprijs is het resultaat van de  historische ontwikkeling van de kapitalistische productie. Onder de verhoudingen van de eenvoudige warenproductie kwamen de marktprijzen van de waren grotendeels overeen met de waarde ervan. In het eerste stadium van de ontwikkeling van het kapitalisme blijven er nog verschillen van betekenis bestaan tussen de winstvoeten van de verschillende productietakken, omdat er nog beperkingen bestonden die de vrije overdracht van kapitaal uit de ene sfeer naar de andere hinderden. De vorming van de gemiddelde winstvoet en de verandering van de waarde in de productieprijs worden pas voltooid door de overwinning van de kapitalistische
machinale industrie.
Onder de kapitalistische verhoudingen blijft de waardewet geheel van kracht, want de productieprijs is slechts een veranderde vorm van de waarde.Het totaal van de productieprijzen is gelijk aan het totaal van de  waarde van alle waren. Het totaal van de winsten van de gehele kapitalistenklasse is gelijk aan het totaal van de meerwaarde. De grootte van de gemiddelde winstvoet hangt af van de hoeveelheid meerwaarde die in de maatschappij geproduceerd is.
In werkelijkheid betekent de vorming van de gemiddelde winstvoet een herverdeling van de meerwaarde tussen de kapitalisten van de verschillende  productietakken. Een deel van de meerwaarde, geschapen in productietakken met een lage organische samenstelling van het kapitaal, wordt toegeëigend door de kapitalisten in de productietakken met een hogere organische samenstelling van het kapitaal. De arbeiders worden niet alleen door de kapitalisten waarbij ze werken uitgebuit, maar ook door de kapitalistenklasse in zijn geheel. De hele kapitalistenklasse heeft belang bij een verhoging van de  uitbuitingsgraad van de arbeiders, omdat dat leidt tot een vergroting van de gemiddelde winstvoet. Zoals Marx leert, hangt de gemiddelde winstvoet af  van de uitbuitingsgraad van alle arbeid door het gehele kapitaal.
De wet van de gemiddelde winstvoet is uitdrukking van enerzijds de tegenstellingen en de concurrentiestrijd tussen de industriële kapitalisten om de verdeling van de meerwaarde en anderzijds van het diepe antagonisme tussen de beide vijandig tegenover elkaar staande klassen, de bourgeoisie en het proletariaat. Deze wet bewijst dat in de kapitalistische maatschappij de bourgeoisie als klasse tegenover het proletariaat in zijn geheel staat, en dat de strijd voor  deelbelangen van de arbeiders niet kan leiden tot een fundamentele verandering van de toestand van de arbeidersklasse. De arbeidersklasse kan het juk van het kapitaal slechts afwerpen door de bourgeoisie als klasse omver te werpen, door het systeem van de kapitalistische uitbuiting zelf te vernietigen.

egalisatie van de winstvoet vragen begrijpen van de tekst


(in principe zijn de antwoorden letterlijk terug te vinden in de tekst ; de cijfers na de vraag geven de bladzijde; het eerste cijfer is de uitgave van januari 2007 ; waar een tweede cijfer aangegeven gaat het over de vorige uitgave)

Wat is de kapitalistische kostprijs 201 189

De kapitalistische kostprijs is kleiner als de werkelijke productiekost W-V? 201 185

De kapitalistische kostprijs is altijd kleiner als de waarde: waar of vals? 201 185

Hoe ontstaat de schijn dat de winst een voortbrengsel van het kapitaal zou zijn ? 202 186

De winstvoet is altijd kleiner dan de meerwaardevoet: waar of vals ? Waarom ? 202 186

Hoe noemt men de verhouding  constant kapitaal/ variabel kapitaal ? De verhouding constant kapitaal/ variabel kapitaal is omgekeerd evenredig met de winstvoet: waar of vals ? 203 186

De extrawinst gaat, binnen een bepaalde bedrijfstak, naar de ondernemingen waar de productiviteit het hoogst is : W V 203 187

De extrawinst gaat, binnen een bepaalde bedrijfstak, naar de ondernemingen waar de afzonderlijke waarde van de waren lager is dan de maatschappelijke waarde : W V 203 187

Eens de gemiddelde winstvoet is tot stand gekomen, heeft de waardewet geen effect meer: W ou V? Waarom?

Tussen de productiesferen gaat de transfert van meerwaarde
a. in de richting van de sector met een hoge organische samenstelling
b. in de richting van de sector met een lage organische samenstelling
c. onbepaald

Waarom zijn er in het eerstestadium van het kapitalisme verschillen tussen de winstvoeten van verschillende prodfuctietakken ?
Wat is de productieprijs 205 ???

Moesten de waren aan hun waarde verkocht worden, dan zouden de sectoren met de laagste organische samenstelling het meeste winst maken : W V 188

In een bepaalde sector komen de productieprijzen niet meer overeen met de som van de waarde van de waren ? W V ? Is dat het geval voor alle sectoren ? 190

Als wij nu heel de omweg moeten doen langs de waarde, om dat toch uit te komen op noties zoals productiekost en productieprijs, kunnen wij dan die fameuze waardewet niet vergeten?
Antw : de productieprijs is slechts een veranderde vorm van de waarde p.206 onderaan

Geef drie redenen waarom de productieprijs slechts een veranderde vorm is van de waarde. 207 191

In welke mate drukt de gemiddelde winst  de tegenstelling tussen twee tegengestelde klassen uit? 208 192

Wet van de tendens tot daling van de winstvoet

Henri Houben reële winstvoet van amerikaanse automobielindustrie
Een progressieve groei van het constant kapitaal tegenover het variabel kapitaal zal automatisch een geleidelijke daling van de algemene winstvoet meebrengen, zelfs al varieert de meerwaardevoet niet.
"De tendens tot daling van de algemene winstvoet is dus niets anders als een manier, eigen aan de kapitalistische produktiewijze,om de vooruitgang van de algemene produktiviteit uit te drukken. Die daling is een evidente noodzaak die voortvloeit uit de essentie van het kapitalisme zelf. Gezien het belang van die wet voor de kapitalistische produktiewijze kunnen wij zeggen dat het het mysterie is waarvan de oplossing heel de politieke ekonomie bezighoudt sedert A.Smith." (Marx, HK - eigen vertaling)
"De wet van de progressief dalende winstvoet sluit absoluut niet uit dat de massa arbeid die door het sociaal kapitaal wordt uitgebuit in absolute waarde stijgt; noch evenmin dat de massa meerarbeid  stijgt die door dat kapitaal wordt toegeëigend.

bijv.:    situatie I                     4c        +2v      +2mw; C=6, w'=33,33%
            situatie II                    15c      +3v      +3mw; C=18, w'=16,66%     
Het is zelfs niet genoeg te zeggen dat die mogelijkheid zich kan voordoen. Meer nog: op basis van de kapitalistische produktiewijze moet het zelfs zo zijn." (Marx, Le Capital, L III ,Tome I, Ed.Soc.,Paris, 1957; p.230)

Concrete voorbeelden van dalende winstvoet

Martin Wolf, ex economist van de Wereldbank, in debat met Susan George (Attac enz.): "1980 betekent het einde van een lange inflatieperiode, die samenviel met een bruuske stijging van de grondstoffen (de petroleumcrisis), en die zich vertaalde in een historisch laag aandeel van de winsten in het BBP. In Groot-Brittannië was, als men rekening houdt met de inflatie, het aandeel van de winst in het BBP, in 1980, waarschijnlijk 0%. In de VS heeft die winstvoet, zonder zo'n laag peil te bereiken, een historisch laag peil bereikt" (Pour&Contre la mondialisation libérale, Grasset 2002, p.54).
"De rentabiliteit zakte in elkaar. Om dit verschijnsel te verklaren zou men de indruk kunnen hebben dat de fameuze "wet van de daling van de winstvoet " van Karl Marx eindelijk bevestigd werd door de feiten, in al zijn doctrinaire rigiditeit. De dramatische daling van de rentabiliteit van de ondernemingen hebben de mechanisatie versneld. Zo is de tewerkstelling meer en meer in een tang genomen. Enerzijds een continue technologische vernieuwing die arbeid uitspaart door het te elimineren. Anderzijds de vermindering van de tewerkstelling." (Mark Eyskens, La source et l'horizon, 1985, p.148)

Oorzaken die die wet afremmen

Hoe kan men, gezien de enorme ontwikkeling van de productiviteit, uitleggen dat die daling niet sneller gaat? Zo werd het probleem gesteld ten tijde van Marx. Want het is niet Marx die die wet heeft uitgevonden, maar zijn tijdgenoot Ricardo. Oorspronkelijk leverde de burgerlijke economische theorie een antwoord op deze vragen. Eens haar macht gevestigd, heeft de burgerij alleen de meest achterlijke aspecten van Smith en Ricardo behouden zoals bijvoorbeeld de stelling van Smith over de onzichtbare hand. Hun vijandigheid tegenover die wet heeft natuurlijk een reden: "De daling van de winstvoet zal de oprichting van nieuwe autonome kapitalen vertragen en zij schijnt dus de ontwikkeling van de kapitalistische productie te remmen, zij bevordert de overproductie, de speculatie, de crisissen. In de ontwikkeling van de productiekrachten vindt de kapitalistische productiewijze een grens die niets te maken heeft met de productie van rijkdom op zichzelf; en deze heel speciale beperking getuigt van het louter historisch karakter van het kapitalisme" (Marx, HK)
"De waarde van het constant kapitaal -in zijn verhouding met het totaal kapitaal- stijgt niet in dezelfde mate als zijn materieel volume. De hoeveelheid katoen die een Europese spinner individueel verwerkt in een modern bedrijf is ongelooflijk gestegen in verhouding met wat de vroegere spinner verwerkte op zijn spinnewiel. Maar de waarde van dit katoen is niet in dezelfde mate gestegen als zijn massa. Wij kunnen hetzelfde zeggen van de ontwaarding van het bestaande kapitaal". (Marx, HK)
Idem voor de buitenlandse handel:
"In de mate dat de buitenlandse handel de prijs doet dalen zowel van de verschillende elementen van het constant kapitaal, als van de noodzakelijke levensmiddelen waarin het variabel kapitaal zich omzet, gaat de winstvoet omhoog." (Marx, HK)

monopoliewinsten

"Overal waar een gemiddelde winst tot stand komt, betekent die gemiddelde winst niets anders als de winst gedeeld door het gemiddelde maatschappelijk kapitaal. Niets zou veranderen als de kapitalen in bepaalde productiesferen voor een of andere reden niet zouden onderworpen zijn aan dit egalisatieproces. De gemiddelde winst zou dan  berekend worden in verhouding tot die fractie van het sociaal kapitaal die in dat egalisatieproces meespeelt" (Marx, HK)

« Open » vragen voor de groepsdiscussie

Waarom hebben de kapitalisten in een crisisperiode tendens om meer nieuwe technologieën in te voeren? Wat zal het effect zijn op de winstvoet en op de algemene crisis?

Francis Mer, ex-PDG van Usinor (hij privatiseerde het waalse Cockerill Sambre) en ex Frans minister van economie, vond dat  "de waardescheppingsvoet vandaag gevraagd aan de ondernemingen een grote leugen is. Het economisch wereldsysteem is niet in staat een winstvoet te scheppen van 15%. De investeerders (de pensioenfondsen) focaliseren zich op een paar heel winstgevende sectoren... en eisen van de andere dezelfde prestaties. Dit is onmogelijk ». (Le Monde 26/11/1999) Wat heeft Mer niet begrepen dat wij nu wel begrijpen ?

En de moraal van dit verhaal :
"Ik kan niet zeggen: speculeren mag nooit, want je kan het sparen van mensen niet veroordelen. Maar het criterium is: als ik geld maak met geld, dan moet dat dienen om arbeid mogelijk te maken. Wanneer het geld gewoon dient om het privé-bezit te doen groeien, dan heb ik daar mijn bedenkingen bij. Speculeren met geld om nog meer geld te vergaren, is een typisch mechanisme van de mammon: het geld wordt gereproduceerd, altijd voor dezelfden en dat is zeer gevaarlijk. Geld speculatief gebruiken tegen de arbeid is onaanvaardbaar. Mensen afdanken alleen maar om de rendabiliteit, om de opbrengst van de aandelen te verhogen, is pure verrijking. Het zijn stille dodingen. Het is onaanvaardbaar. Ik zou toch wel willen waarschuwen om niet te veel te triomferen na de val van het communisme: het kapitalisme in zijn extreme vormen, zoals het hier en daar voorkomt, geeft toch ook aanleiding tot heel veel onvrijheid en armoede. Kapitalisme en de vrije-marktekonomie, dat valt niet helemaal samen, al is het waar dat het kapitalisme de vrije-marktekonomie promoot. Ik kan niet instemmen met het kapitalisme als dusdanig, waarbij het kapitaal boven de mens wordt gesteld. We vinden ons wel terug in een vrije markt die gecorrigeerd wordt. Correkties zijn noodzakelijk". (Financieel Economische Tijd 6 maart 1993 GD)
Van wie zou dit citaat kunnen  zijn en wat vind je ervan? (*antwoord einde van blog)

Aankondiging les 4 reproductie

"Van zodra de hoeveelheid meerarbeid gematerialiseerd is in waren, is de meerwaarde geproduceerd. Maar met die produktie van meerwaarde is alleen het eerste bedrijf gespeeld. Dan begint het tweede bedrijf; de totale massa van waren moet verkocht worden. Als die verkoop niet of maar gedeeltelijk doorgaat, of als ze moet gebeuren aan prijzen die lager zijn dan de productieprijs, dan is de arbeider uitgebuit geworden, maar dan kan de kapitalist zijn uitbuiting niet als dusdanig realiseren. Dat kan zelfs gepaard gaan  met het verlies van een gedeelte of de totaliteit van zijn kapitaal. De voorwaarden van de onmiddellijke uitbuiting en die van haar realisatie zijn niet identiek. De eersten hebben als grens enkel produktieve kracht van de maatschappij, de tweede de consumptiecapaciteit. Maar deze is bepaald door de antagonistische distributieverhoudingen, die de consumptie van de maatschappij tot een minimum herleidt dat slechts binnen min of meer enge grenzen kan variëren." (Marx, Le Capital)
(*) Kardinaal Godfried Danneels