dimanche 23 novembre 2008

Römertrier en Römertopfs - ons moezelverhaal III

Trier bouwt zijn imago op rond de Porta Nigra. Terecht, want de Romeinse ruines zijn dominant in het stadbeeld aanwezig. Behalve de Porta Nigra zijn er ook de Barbarathermen, op één na het grootste badhuis van het Romeinse wereldrijk; de Basilica; de Romeinse brug, nog altijd in gebruik; een Amfitheater enz.
Julius Caesar veroverde Trier in de Gallische oorlog (58-55 v. Chr.). Maar waarom is Trier, vandaag een prachtig provinciestadje van 95.000 inwoners, een van de vijf grootste steden van het Romeinse Rijk geworden, in illo tempore drie maal zo groot als Keulen?
Keizerlijk Trier
Er is natuurlijk de naam. Na een verblijf van keizer Augustus tussen 15-13 v. Chr. kreeg de stad de naam Augusta Treverorum. Maar, what’s in a name ?
Ook de Porta Nigra kan het belang van Trier niet verklaren. De poort was een onderdeel van vestingen die door de Romeinen zelf zijn afgebroken, in 200 nC, nadat een opstandig legioen er zijn uitvalsbasis van had gemaakt. Omdat die poort voor niets meer diende is ze in de middeleeuwen omgebouwd tot kerk. Napoleon liet die kerk terug afbreken en de Porta Nigra in haar oorspronkelijke staat herstellen. Ook de Luikenaars hebben hun kathedraal Saint Lambert afgebroken, maar daarmee was dezelfde Napoleon dan weer niet akkoord. De pot verwijt de ketel dat de porta nigra zwart is…Net als in Luik blijven van de vroegere Portanigrakerk alleen nog de voet van de pilaren over.
De vloek van Constantijn

Heeft keizer Constantijn de Grote dan Trier zo groot gemaakt? Hij bouwde er de Basilica; na het Pantheon in Rome de grootste Romeinse publieke zaal die de tand des tijds heeft overleefd. Overleefd is misschien een groot woord: eind van de 19de eeuw was het gebouw een ruïne. Men heeft een machtige aula - 67 m. lang en 27 m. breed – terug opgebouwd, juist naast de barokke pralinedoos van het paleis van de keurvorst en aartsbisschop. Als een symbool van de vloek van Constantijn. Een prachtig contrast tussen een sobere basiliek en een potsierlijk symbool van de rijkdom van de Reichskirche, de staatskerk van het Germaanse Roomse Rijk. De vloek van Constantijn is juist die band tussen Kerk en Staat: Constantijn was de man die het christendom officieel als godsdienst toeliet. Volgens sommige – waarvan ik – heeft die symbiose aan de godsdienst geen goed gedaan. Vandaar: de vloek van Constantijn.
Constantijn verbleef enkele jaren in Trier,
van 306 tot 312 n. Chr. Hij begon er aan de bouw van de Keizerlijke Thermen, waarvan de ruines nog altijd imposant zijn. En om goed duidelijk te maken hoe groot die Constantijn wel was, hebben ze in Trier langs de Thermen een voet neergepoot van de man. Het is weliswaar een afgietsel, maar toch. De resten van het oorspronkelijke beeld staan in het Capitolijnse Museum. Die Thermen hebben echter nooit als badhuis dienst gedaan. Toen Constantijn verhuisde naar Byzantium, in 314, bleef de bouwwerf braak liggen. De grote Constantijn heeft Trier dus niet groot gemaakt; daarvoor is hij niet lang genoeg gebleven. Hij heeft de stad groot gevonden…
In Trier is er verder ook nog een groot amfitheater, 75 meter lang, 50 meter breed, plaats voor 20.000 toeschouwers (ter vergelijking: de capaciteit van het Colosseum is 75.000). Dit theater ligt iets buiten de stad, maar als fietser moet je daar niet naar omkijken. En om dat omwegje nog wat te compenseren start in de buurt van dit amfitheater het Weinlehrpfad Petrisberg. Kleine compensatie weliswaar, want praktisch ieder dorp in de moezelvallei die zichzelf respecteert heeft zijn wijnleerpad. In Wintrich eindigt dat pad bij een Grosser Herrgott waar de Christus van Rio de Janeiro nog niet kan aan tippen.
Trier en geopolitiek
Maar de verklaring voor de uitzonderlijke plaats van Trier in het Rijk moet elders gezocht, in de geopolitiek. Strabo vermeldt als tweede belangrijkste weg van het Romeinse rijk die van Lyon naar Trier. Die weg passeert in Langres, strategisch gelegen op de waterscheiding van de stromen die naar de Middellandse zee en naar de Atlantische oceaan vloeien. De legioenen konden langs de bovenloop van de Saone en Maas tot in Toul, en vandaar naar de Moezel, over Metz tot in Trier. Trier blokkeerde, net zoals bij een schaakspel, het middenveld tussen Rijn en Maas.
Als wij het over strategische assen hebben, denken wij al te gemakkelijk aan de Romeinse heirbanen. Maar eigenlijk gebeurde het zware vervoer langs het water, en dit tot aan het begin van de industriële revolutie. Voor de Romeinen was de as Saône-Moezel strategisch. De Moezel was voor de Romeinse bootjes bevaarbaar vanaf Charmes, en de Saône vanaf de Corre. Tussen Charmes en Corre zijn er zestigtal km in vogelvlucht.
Volgens Tacitus had Nero zelfs een plan voor een kanaal tussen die twee rivieren, om zo « de moeilijkheden van de landroute te vermijden ». Dit kanaal is er 19 eeuwen later gekomen, maar het toont hoe belangrijk de waterwegen waren voor de Romeinen.
In Toul (Tullum) maakt de Moezel een bocht waardoor hij op twaalf km van de Maas passeert.
De mariniers van de Moezel
Ausonius, leermeester van de toekomstige keizer Gratianus aan het keizerlijk hof van Trier, (367 tot 375 nC), maakt een gedicht van 500 verzen over de « Mosella » : « De druif die zwelt in kristallen golven » (vitreis vindemia turget in undis).
Maar de belangrijkste aanduiding van het belang van die waterweg was het bestaan van de « nautae Mosallici »: de schippers van de Moezel. Een kroniek van 1522 vermeldt dat in de kerk van Saint-Privé-aux-Champs een grafsteen gevonden is met het opschrift: « M(arco) Publicio Sec[un] / dano nautaru[m] / Mosallicor(um) liber[t(o)] / tabulario » dwz « Aan Marcus Publicius Secundanus, vrijgemaakte slaaf van de mariniers van de Moezel, kassier».
Voor wie dit pietluttige detail niet overtuigend is – en dit kan ik aannemen : die grafsteen bestaat dus niet meer, enkel het spoor ervan in een kroniek – is er de tafel van Peutinger hierboven. Een kaart, helemaal niet op schaal getekend, die op een heldere manier weergeeft hoe de Romeinen hun omgeving beleefden. Geopolitiek in een notendop! In dit kader zou de Romeinse brug dus wel de titel van HET Romeins monument verdienen. De pijlers van die brug zouden autentiek uit die periode stammen. Ook het wijnschip, gevonden in Neumagen, met kopieën zowat elk dorp en stad, is dus meer dan alleen maar een uitgangsbord voor een weinstube. Niets verbiedt je trouwens in wat men als tonnen voorstelt ronde schilden van legioensoldaten te zien. Een paar eeuwen later heeft een miniatuurschilder er trouwens heiligenteljoren van gemaakt….
En nu we het toch over dat wijnschip hebben, als je in Trier een kopie van dat weinschiff voorbijloopt, vlakbij de Liebfrauenkirche, dan ben je vlak bij de weinstube Kesselstatt (Liebfrauenstrasse 10). De moeite waard: niet duur, met een interessante wijnkaart, en een indrukwekkende lijst regionale schotels, met krijt geschreven op grote borden boven de toog. Een tip van de Trotter!
Marcus Apicius en De re coquinaria
En nu we toch weer op een terrasje zijn aangeland, moet ik toch een woordje zeggen over Marcus Gavius Apicius, officieel kok van keizer Tiberius. Aan hem wordt het enige Romeinse kookboek De re coquinaria toegeschreven. Volgens sommigen trouwens een verderfelijk personage die heel zijn fortuin opofferde aan zijn passie et zich tenslotte zelfmoordde tijdens een banket waar hij de rest van zijn spaarboek voor op tafel had gelegd. Hij is de uitvinder van flamingotongetjes; om de kwaliteit van de varkenslever op te drijven voedde hij die met verse vijgen. En om de stress van het slachthuis te vermijden doodde hij die door hen wijn met honing te laten drinken.
Zijn kookboek is trouwens voorloper van de wereldkeuken. Doet het volgende recept je niet aan konijn op zijn Vlaams denken? Giet 30 cl chianti of andere sterke wijn in een kom, met evenveel water en 5 cl garum (romeinse vissaus, op basis van gefermenteerde vis; probeer het met oosterse vis- of sojasaus). Twee eetlepels mosterd, een prei met wortels en al, dille. Daarin de stukken konijn laten sudderen. Op het laatst vier dadels, twee droge pruimen en een ui laten meetrekken. Kruiden met peper, bonenkruid. Eventueel wat oppeppen met een zoete wijn. Om de zaak werkelijk authentiek te maken kook je dat in een Römertopf: je weet wel, die Romeinse schotels uit rode ceramiek waarin je zonder vet kunt koken.
Wij hebben in Trier uitgekeken naar een restaurant dat flamencotongetjes op zijn menu had. Zum Domstein heeft wel twintig Romeinse schotels op zijn menu staan en zou zelfs zijn garum zelf maken. Maar geen roze flamenco’s. Gelukkig maar misschien… Wij zijn uiteindelijk op dat prachtige terrasje van de weinstube Kesselstatt terechtgekomen, met zijn gezonde Rijnse boerenschotels. Meer moet dat voor een Moezeltoerist niet zijn. En een glaasje riesling erbovenop: proost, ausenius, vitreis vindemia turget in undis!