mercredi 31 décembre 2008

Luik: wandeling in de sporen van SIMENON

In de sporen van SIMENON ?
In de sporen van Simenon : zo noemt de Simenonwandeling door de toeristische dient in Luik uitgestippeld. Een heel programma !
Voor een aantal punten zou ik wel een beetje buiten zijn sporen lopen. Zo reed politiek gezien Simenon een nogal scheve schaats ; dat wordt het onderwerp van een aparte blog. Zijn politieke keuzes zijn zeker even controversieel als die van Hergé.
Zijn houding tegenover de vrouw is ook nogal op de rand. Maar dat zullen de tienduizend vrouwen die hij « gehad » heeft misschien wel tegenspreken.
Simenon een wereldburger
Zijn verhouding met Luik moet ook niet overdreven worden. Simenon was een wereldburger.
In 1921 publiceert hij, onder het pseudoniem Georges Sim, 'Au Pont des Arches', een humoristisch en typisch Luiks boekje. Het wemelt in zijn boeken van Luikse taferelen, die echter niet altijd in Luik gesitueerd werden, behalve dan « le pendu de Saint Pholien », sterk autobiografisch (niet alleen de kerk van Saint Pholien, maar ook de gehangene was een goede bekende van hem). Maar in 1922, op 19 jarige leeftijd, schudt hij het stof van Luik van zijn voeten. In 1929 is hij nog met zijn boot de Ostrogoth de Maas afgevaren, en onder de oorlog heeft hij een paar interviews gegeven aan de Luikse collaboratiekrant La Legia.
Maar de wereldburger Simenon vergeet zijn Luikse wortels niet. In 1941 begint hij zijn eerste echte autobiografisch werk; het begint als een handgeschreven testament voor zijn zoon Marc, die op dat moment twee jaar oud is. Het is bijna een testament, na een verkeerde diagnose van een dokter die hem zei dat hij nog maar twee jaar te leven had. Toen dat een loos alarm bleek zijn die manuscripten da basis geworden van “Pedigree, le plus grand roman que Liège ait jamais inspiré » (de grootste door Luik geïnspireerde roman). Het boek wordt gepubliceerd in 1948. Het is zo waarheidsgetrouw dat Simenon verschillende processen op zijn nek krijgt van mensen die er zich in erkennen en die zich uiteraard niet geflatteerd voelen. Verschillende uitgaven zijn dan ook gecensureerd.
De Fransen, die anders gemakkelijk chauvinist zijn, moeten erkennen dat bij het herlezen van zijn werk men zich rekenschap geeft in welke mate Simenonville Luik blijft. Jean-Luc Douin legt dat uitvoerig uit in een artikel in Le Monde, 30.5.2003, naar aanleiding van het verschijnen van een keuze uit zijn werken in de reeks "La Pléiade", zowat het litteraire pantheon van de Franse letteren. « Simenon heeft heel zijn leven door Luik in zijn hart en in zijn hoofd gedragen. Hij zet Maigret in de sporen van zijn kindsheid vanaf de derde enquête, en opnieuw in La Danseuse du Gai-Moulin, hij voert vroegere kennissen ten tonele in Les Trois Crimes de mes amis ». Voor Douin is Pedigree, een " nostalgische hymne van tederheid en verbondenheid met de verloren onschuld ". Douin overdrijft: dit boek is helemaal niet zo onschuldig als hij het voorstelt. Maar als Luikenaar doet het plezier hem te citeren.
Vier jaar na zijn pensioen, in 1976, komen zijn archieven naar het Fonds Simenon in de Universiteit van Luik. In 2003, vier jaar na zijn dood, krijgt hij een grote expo 'Simenon... 100 jaar'. Op 15 augustus 2002 lanceert Outremeuse een nieuwe reus voor de jaarlijkse feesten: een commissaris Maigret.
Maar Luik is niet het enige Simenonville. De Franse Sables d'Olonne zijn al aan hun 10de "Festival Simenon" bezig in 2008 op het thema "Le grand large". Het Zwitserse Lausanne, waar de schrijver 17 jaar verbleef, heeft ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van zijn geboorte een gedenkplaat onthuld voor Georges Simenon, en de Zwitserse Post gaf een simenonpostzegel uit.
En het Nederlandse Delfzijl is Maigret-stad. Volgens hen is Maigret bedacht gedurende een verblijf in 1929 in Delfzijl. Vandaar dat de eerste roman dan ook 'Maigret in Holland' heette. Op het Damsterdiep staat dan ook nu het beeld van Maigret. Delfzijl heeft zelfs een speciale Maigretvlag die de verbondenheid tussen Delfzijl en de figuur van Maigret symboliseert.
Georges Simenon een Limburger ?
Voor de gazet van Antwerpen was Georges Simenon een Limburger . Dat is voor mij wat bij de haren gegrepen. Mijn schoonbroer Luc werkt wel in Lommel in de Jongerenwerking Pieter Simenon vzw, een begeleidingstehuis binnen de Bijzondere Jeugdzorg , en ik wil wel aannemen dat zij Simenon ergens sympathiek vinden, maar hun Pieter Simenon is een Pater Simenon, terwijl onze Georges eerder een sater was…
De familieband van Simenon met Limburg is anders wel interessant, als men ver genoeg teruggaat. Gabriël Brull, de grootvader van de betovergrootvader van Georges Simenon (zes generaties terug dus), was namelijk lid van de Nederlands-Limburgse bokkenrijdersbende. Zelfs in de beste families valt er soms een lijk uit de kast. De 11 bendeleden werden op 10 september 1743 gezamenlijk op de brandstapel gezet, opgehangen, opengereten en in ongewijde grond begraven. "Mijn vader heeft er nooit met ons over gesproken," zegt John Simenon (1947), de zoon van Georges, "al moet hij toch geweten hebben dat één van zijn voorouders een bokkenrijder was, want de Luikse professor Mathieu Rutten, die de hele genealogie van onze familie heeft uitgeplozen, heeft hem toch bezocht. Mijn vader moet het in ieder geval leuk gevonden hebben, daar was hij onconventioneel genoeg voor. Hij was van het soort dat fier was op zijn manque d'aristocratie: zijn lage afkomst, zijn 'omgekeerde aristocratie', was voor hem integendeel een reden om trots op te zijn ».
Maar met die bokkenrijder houdt het op. Gabriëls achterachterkleinzoon Willem Brüll trouwde in 1854 met Maria Elisabeth Loijens uit het Limburgse Schijn op Geul. Het gezin begint aan een odyssee die hen naar Neeroeteren, Rotem, Maaseik, Antwerpen, Tienen, Hoepertingen, Herstal en uiteindelijk, in 1880, Luik zal leiden. Na 12 stielen, 13 ongelukken en 13 kinderen werd als 13de en laatste in de rij in 1880, in Luik, Henriette geboren, de moeder van Georges. "Simenon kwam van zijn moeder weinig of niets te weten van de familie Brüll," zegt Michel Lemoine, Simenon-kenner, In 'Lettre à ma mère' schrijft Simenon over het grote vraagteken dat zijn afkomst voor hem is. 'Er zijn grote leemten in onze familiegeschiedenis zoals u, moeder, die aan mij hebt verteld.'
Als wij de huidige normen om de « integratie » van iemand te bepalen – iemands culinaire voorkeuren - toepassen op moeder Simenon, dan moet zij zonder twijfel als Luiks gecatalogeerd worden. Simenon beschrijft hoe er bij zijn ouders twee verschillende keukens waren : « die van de rue Puits-en-Sock, dit wil zeggen die van de Simenons, en de keuken van mijn moeder, ergens tussen Holland en Duitsland. Die van mijn vader bestond vooral uit fijn gesneden en doorbakken biefstuk, wat men schoenzolen zou kunnen noemen, en een enorme schotel frieten. Mijn moeder echter at graag stoemp met veel vet spek, wortelen, porei, grote witte ajuinen ». Voor mij is die stoemp niets anders dan de Luikse potée of fricassée, en zijn moeder is dus daarmee volbloed Luikse. Maar voor Simenon is zij een Limburgse; in Pedigree lezen wij hoe zijn moeder in het Limburgs “kalt” met haar zusters. Maar daarmee is Georges nog geen Limburger natuurlijk.
Na Luik verlaten te hebben, heeft hij in liefst 33 verschillende plaatsen en huizen gewoond. In een brief aan de filmer Frederico Fellini schreef hij in 1977: "Anders dan in uw geval, mijn beste Fellini, ben ik in mijn leven telkens weer vertrokken, waarschijnlijk bij gebrek aan een anker, want ik kom niet uit één bepaald land, terwijl u waarschijnlijk bovenal steeds een Romein zult blijven."
Laten wij dus niet proberen de man in te palmen voor een bepaalde stad. En treden wij dus in de Luikse sporen van de wereldburger Simenon…
De wandeling is prachtig beschreven, met veel foto’s, in het Engels, op de blog http://www.trussel.com/
Place du Marché
Onze wandeling vertrekt op de Place du Marché. «Daar was een smakelijke kakofonie, kreten in het Waals, en de vierdubbele straal van een monumentale fontein met daarboven op het Luikse perron. Ik hield van de cafeetjes errond die naar jenever roken en waar Waalse dichters en de artiesten van de plaatselijke theaters samenkwamen". (Le Pendu de Saint-Pholien - Maigret en het Lijk aan de kerkdeur )
Op een gedenkteken van de politiemannen gestorven voor het vaderland, aan de voorgevel van het stadhuis, staat de naam Arnold Maigret. Heeft Simenon hier de naam gevonden van een personage dat hij in 1929, als hij al lang uit Luik weg was, heeft gelanceerd ? Hij heeft zijn eerste geld verdiend als verslaggever voor de plaatselijke krant « Gazette de Liège » (nu nog altijd bijlage van La Libre Belgique) "Voor mijn baan moest ik iedere morgen om elf uur op het hoofdcommissariaat van de politie zijn, achter het stadhuis, waar men aan mij en mijn vier collega’s van de plaatselijke pers de dagelijkse rapporten doorgaf". (Simenon in « Quand j'etais vieux »).
Waar nu de Ilôt Saint Michel is was vroeger de Rue de l'Official, « where the good old Gazette de Liege had had its offices at the time when I was a young reporter » (Georges Simenon Lakeville, Connecticut 1953). Dit dagblad dateerde nog van het ancien regime, opgericht in 1688 " avec privilège des Princes Evêques ", en in 1919-1922 met ijzeren hand geleid door de derde generatie van de Joseph Demarteau.
Ook opgeslokt door de Place Saint Lambert is de rue Verte, met het café en zaal Le Populaire van de POB, de socialistische partij. Op 3 juin 1912 schoot de gendarmerie door de ramen in de zaal waar een groot aantal betogers zich hadden teruggetrokken, na rellen voor de Violette en nadat een aantal schoten waren gehoord (men weet nog altijd niet van wie). Drie mensen werden gedood en 20 anderen werden gewond. Stond de vader van Simenon als burgerwacht achter de paarden van de gendarmerie. In zijn « roman » Pedigree komt vader en burgerwacht Simenon na een gewelddadige betoging thuis, met gelukkig al zijn kogels nog onaangeroerd. De datum klopt niet, maar men mag van een “roman” geen historisch correcte weergeve verwachten, nietwaar…
De moeder van Simenon, Henriette Brüll, werkte een tijdje als verkoopster in de Innovation, hier vlakbij. De jonge Sim schreef in een van zijn eerste artikels " Grand Bazard " met een "d", hoewel hij dagelijks aan de gevel voorbijkwam, wat hem uitbrander van zijn hoofdredacteur kostte.
Rue Leopold n° 24, tweede verdiep, kamer en keuken zonder water noch gas
Op donderdag 12 februari 1903 wordt op n° 24, "op het tweede verdiep, kamer en keuken zonder water noch gas», van de rue Leopold, Georges Simenon geboren "om half twaalf s’avonds" volgens de geboorteakte. In feite was hij geboren om 0u10 op vrijdag de dertiende. Zijn bijgelovige moeder heeft dan maar een leugentje van 40 minuten om bestwil gedaan!
De Simenons verhuizen een paar maand later en wonen van 15 juli 1903 tot eind april 1905 op de n° 5 van de rue de Gueldre, vlak om de hoek. Het zal niet hun laatste verhuis zijn : in 1905 trekt het gezin, net als wij nu, de Maas over, via de pont des Arches. In 1921 wordt dit trouwens de titel van de eerste roman van Georges Sim (Au pont des Arches, Liege, imprimerie Benard). Wij zijn in Outremeuse (Djus-d'là-moûse).
Le Pendu de Saint-Pholien
Aan de Kerk Saint-Pholien speelde zich de tragische gebeurtenis af waarop “Le Pendu de Saint-Pholien” of “Maigret en het lijk aan de kerkdeur” is geïnspireerd. In de jaren twintig kwamen een aantal artiesten samen op het eerste verdiep van een krot, in een kamertje zo groot als een « caque » (een harington) "waar wij zweefden boven de wereld van de conventies, de wetten, de vooroordelen" (GS). In maart 1922 verhangt een van de vrienden van die « caque », de kleine Kleine (je leest juist : « le petit Kleine », en français), aan de deur van Saint-Pholien. Simenon had Kleine de voorgaande avond voor het laatst gezien, toen hij hem naar zijn schamele behuizing had gesjouwd. De jonge Simenon schreef al diezelfde ochtend een artikel in de "Gazette" over de zelfmoord. De n° 13 van de rue des Ecoliers geeft uit op het middeleeuwse Houpestraatje. De stad heeft twee huizen gekocht achter St Pholien, waar een Maison Simenon moet komen…
Kazerne Fonck milicien nummer 7980
Via de Boulevard de la Constitution komen wij aan de voormalige kazerne Fonck van de lansiers te paard. Simenon heeft hier, in 1922 als milicien met het nummer 7980, de paarden verzorgd (en ook blijven schrijven voor zijn Gazette, kwestie van zijn soldij wat te verbeteren). Vandaag is die kazerne omgebouwd tot cultureel centrum, waar onder andere het Festival de Liege (een festival van wereldniveau) doorgaat. In 1998 koopt Sint-Lucas een deel van de gebouwen voor de 1500 studenten van de Ecole supérieure des Arts et de l'Institut supérieur d'Architecture.
Rechtover de kazerne heeft men de beschermde ingang en de Kapel van Bavière laten staan. Hierachter stond het « nieuwe » hospitaal van Bavière, door Leopold II geopend in 1895. Eens voorbij die poort, "rook men al de eerste geuren van het hospitaal, en dan, na een tweede poort, kwam men op een grote koer waar de paviljoenen stonden. Van ver kon men de witte kappen van de nonnen vermoeden die naar de kapel gingen" (Le Temoignage de l'Enfant de choeur).
Vandaag kunnen nostalgieken en integristen er Latijnse missen vieren in deze kapel. De jonge Georges was er misdienaar. Deze kapel stond vroeger op wat nu de place de l’Yser is. Tot in 1918 noemde deze plaats « Place de Bavière ». Daar had de prins-bisschop Ernest de Bavière in 1606 aan de Confrérie de la Miséricorde chrétienne het « maison Porquin » cadeau gedaan om er een hospitaal van te maken. Eind van de 19de eeuw was dit uitgeroeid tot het grootste hospitaal van Luik. « Aller à Bavîre » was in het Luikse dialect synoniem van naar het hospitaal moeten.
Rond de afbraak van dit historische geheel was op het einde van de 19de eeuw veel verzet. Als kleine troost is de kapel steen voor steen afgebroken en in 1894 heropgebouwd. Een van de actievoerders heeft in zijn art nouveau gevel waar wij straks voorbijkomen een afbeelding van dit Maison Porquin ingewerkt : een stijlvolle vorm van protesttag…
Dat « nieuwe hospitaal » maakte rond 1900 deel uit van een heel nieuwe wijk in stervorm rond de place du Congres. Op die "ronde plaats waar vroeger platanen stonden en waar de tramsporen diagonalen trokken", heeft Simenon als kind gespeeld. "Ik heb er wonderlijke uren gekend" schrijft hij in « Quand j'etais vieux ». Daar moest natuurlijk een buste van Simenon komen. De wijk telt verschillende art nouveaugevels van hoog niveau. En heel de wijk is in artnouveau imitatiestijl. Wie niet zo goed bij kas zat wilde toch de rijken nadoen… De stadsvernieuwing, begonnen met de inplanting van Bavière, heeft een tweede zweepslag gekregen met de wereldtentoonstelling van 1905, die heel de rechteroever van de Maas hertekend heeft. De oude kern van Outremeuse was heel moerassig en ongezond. De helft van de straten waar wij nu op lopen waren stinkende open riolen…
De tweede stadsvernieuwing van de XXI° eeuw ligt voorlopig stil als gevolg van de crisis.
Moeder Henriette is rusteloos en verhuist van de rue Pasteur, vandaag rue Georges Simenon (28 april 1905 tot 6 februari 1911), naar Nr 53 rue de la Loi, tussen 1907 en februari 1917. Zijn vader zegt : "ik heb een huis gevonden hier vlakbij...rue de la Loi, rechtover de school van de Broeders. Dat zal praktisch zijn als Georges naar school moet… » (Je me souviens). En inderdaad, Georges doet zijn lagere school op n° 48, in het instituut Saint-André. Zijn moeder verhuurt er kamers aan studenten. Vandaar gaat het naar de rue des Maraîchers n° 24, in een vroeger postkantoor (februari 1917 tot juin 1919), en tenslotte 27 rue de l’Enseignement, juni 1919 tot december 1922. Dat was de periode waar Georges Sim journalist was bij de Gazette de Liege (en ook piot in de kazerne vlakbij).
de jeugdherberg Georges Simenon
De rue Georges Simenon brengt ons naar de jeugdherberg die naar «Georges Simenon» is vernoemd. Voor de ingang heeft men, als aandenken aan de Luikse wereldburger, een steen vastgeketend : een mooi symbool van die schrijver – globetrotter…
De kerk Sint-Nicolaas vlak ernaast, langs de Fosse-aux-Raines – de vroegere Kikkergracht : een naam die het moerassige karakter van de middeleeuwse Outremeuse oproept - was de parochiekerk van de familie Simenon, die er een eigen bank had, de laatste in de rechterrij. Het is van hieruit dat op 15 augustus om 9H45, de Vierge noire d'Outremeuse vertrekt voor een processie waarmee de feesten worden ingeluid. Het is een van de 450-500 geregistreerde zwarte maagden in de wereld.Via de rue Ernest de Bavière komen wij op de place de l'Yser, vroeger place de Bavière. Hier was het dat de Garde civique (burgerwacht) op zondag zijn manoeuvers deed. Vader Simenon, "opgesmukt als ging hij naar de oorlog" kwam er drill geven onder de lachende blikken van de snotneuzen van de wijk die "rond die vijftig operette-soldaten draaiden" (GS). In 1914 was de operette gedaan. De oorlog laat ook hier sporen na: in 1918 wordt de place de Bavière herdoopt in Place de l’Yser. Luik had al bij de afscheiding van België in 1830 heel wat van zijn verleden weggemoffeld. Het prinsbisdom Luik maakte tot 1789 deel uit van het Heilig Roomse Germaanse Rijk dat veel prins-bisschoppen leverde, waaronder Ernest de Bavière, dwz van « Beieren ».
Wij passeren hier ook langs een van de mooiste artnouveaugevels van de stad, die van het Hotel Si Mais Non (uitspreken : Simenon). De uitbater heeft de naam moeten veranderen onder druk van de erfgenamen van de schrijver, die even lange vingers en tanden hebben als hun vader, als het op geld aankomt. Al wie de naam Simenon wil gebruiken moet langs hun kas passeren…
Grootvader Chretien Simenon in de rue Puits-en-Sock
Het uithangbord aan het huis van de grootvader Chretien Simenon, hoedenmaker op n° 58, rue Puits-en-Sock, een "rode buishoed", is nu vervangen door een Maigretpijp.
Daarachter ligt de Rue Roture of de ‘leeuwenkooi’: een petieterig middeleeuws straatje met witgekalkte huisjes en tal van restaurantjes. De wijk is nu in de mode, maar was vroeger het decor van grote armoede. In de jeugd van Simenon liep hier een stroompje stinkend afvalwater doorheen. ‘Nochtans wonen ze er met duizenden, vrouwen, mannen, kinderen, oudjes, allemaal zijn ze ziekelijk, gebocheld, krom, etterend of rochelend, ze slapen met zijn tienen in een kamertje op de grond…(‘Je me souviens’).
Langs de boulevard Saucy komen wij op de Passerelle, "grens tussen de voorstad en het stadscentrum. Die Passerelle is een beetje het ding van de inwoners van Outre-Meuse, de brug waar je over mag zonder hoed, voor een klein boodschapje of zo" (Je me souviens).
Hier achterin ligt de rue Capitaine waar de jonge Simenon voor her eerst naar de vrouwtjes ging, en schandelijk betaalde met een horloge dat zijn vader hem nog had gegeven. Simenon en de vrouwen is een hoofdstuk apart. « Combien de femmes avez-vous eues dans votre vie ? Oh, je ne pourrais pas vous le dire exactement, attendez, de 13 ans à 72 ans, j'ai fait un petit calcul mental, ça doit être aux alentours de 10.000 ».
Vanop de passerelle zien wij de capitainerie en de jachthaven. Hier kwam Simenon met zijn jacht, de Ostrogoth, voorbij in het voorjaar van 1929. Volgens de legende schreef hij toen zijn eerste Maigret (Pietr-le-Letton) verschenen in 1931.
Place Saint-Denis en de collegiale kerk Saint-Denis
In 1902 trouwden de ouders Simenon in de kerk Saint-Denis en op 15 februari 1903 werd Simenon in gedoopt. ”Wij gingen naar de mis van Saint-Denis omdat de mis van halfelf de ‘chique’ mis was». De « kamer en keuken zonder water noch gas", van de rue Leopold, waar zij woonden was dus geen teken van armoede, maar een voorlopig onderkomen voor jonggehuwden.
De oom van Simenon, Charles Coomans, was er koster en woonde net naast de collegiale kerk, in de Rue Saint-Aldegonde, n° 5, achter "een zware dubbele deur, achteraan een lange begijnhofkoer, twee witte nette huisjes". De Place Saint-Denis was en is nog altijd "een klein oud plaatsje, delicaat overschaduwd met een fontein met een fris geluid. Daar was iedere dag de kaasmarkt".
Dit was dus de wandeling in de sporen van Simenon. In de volgende blog gaan wij dieper in op de mens Simenon. Hergé tekende Kuifje bij de sovjets. Simenon is zijn schrijverscarrière begonnen met een serie anti-joodse artikels in de « Gazette de Liège ». Moeten wij dat in ons achterhoofd hebben als wij een Maigret lezen, of maken die aspecten deel uit van de persoonlijkheid van een schrijver die zijn werk niet getekend hebben?





lundi 15 décembre 2008

het Maaren-Moezel-fietspad - moezelverhaal IV

Ik kan mijn Moezelverhaal niet afsluiten zonder het Maaren-Moezel-fietspad te vermelden. Wij hebben die kaars aan twee kanten aangestoken. Een eerste maal vanuit de vallei, Lieser, een dorpje dat trouwens een kleine omweg waard is, tot de Säubrennerstad Wittlich. En een tweede keer vanuit het eindpunt Daun, over Mehren, Schalkenmehren, Gillenfeld, Hasborn. Alles samen een 56 km. Eigenlijk wel in een dag te doen, zeker als men terugreist met de fietsbus…
Over viaducten en ontelbare bruggen, door koele tunnels en diepe Eifelbossen, langs diepblauwe maren en gedoofde vulkanen. En dat alles zonder al te grote inspanningen, want het vroegere spoortracé kent nauwelijks hellingen. Het totale hoogteverschil bedraagt 401 m.
Verandering van spijs doet eten. Het rijden langs een afgedankte spoorweg is iets totaal anders als de postkaartstadjes van de vallei. De Vulkaaneifel op zichzelf wel niet zo spectaculair als de uitgedoofde vulkanen van Auvergne. De Maaren moet je zelfs op een luchtfoto bekijken. Vanop de grond gezien, weggedoken achter de begroeiing, zijn ze veel minder spectaculair. Wel spectaculair is de zorg om de sporen van de spoorwegfunctie te behouden: seinen, stations, telkens met een woordje uitleg.
Maar het meest interessante leek ons wel het contact met de Duitse boerebuiten, weg van de Moezelvallei. De wijngaarden lijken meer en meer op druivenvelden (die prozaïsche naam werd graag gebruikt door Brendan Behan, in plaats van de pompeuze term « wijngaard »). De boerenbuiten is ook het eindpunt van onze eerste dagrit: de Säubrennerstad Wittlich. Het stadje waar de zeugen worden geschroeid. Op de jaarlijkse kermis in augustus worden meer dan 100 varkens aan het spit geregen. Een fietsvriendelijk stadje met veel karakter, met trouwens een paar originele fietsarrangementen zoals de fietsbox.
Wij besluiten vanuit Wittlich over Klausen terug naar de valei te rijden. Op de kaart heel aantrekkelijk: een groot deel fietsweg, boven op de kam van de vallei, en dan een aantal kilometer naar beneden via een aantal haarspeldbochten naar Piesport. Maar voor onze zwakke fysiek toch nog iets te sportief, zo bleek achteraf. De lichte hellingen van de kaart bleken toch nogal kuitenbijters te zijn. En ik moet Paula achterlaten in het bedevaartsoord Klausen, waarna ik mij als een steen laat vallen tot in Piesport en dan op de camping de wagen neem om Paula op te halen. Die dus ruim de tijd heeft gehad om het klooster met kloostertuin te bezichtigen. Klausen is zowat het Halle van de streek, waar jaarlijks 100.000 bedevaarders vanuit 700 parochies te voet naartoe trekken.
Een tweede keer starten wij het Maaren-Moezel-fietspad vanuit het voormalige station in Daun, in de Vulkaneifel. Na een paar meter fietsen komt een 28 meter hoog viaduct - een ideaal punt om van het uitzicht over de stad Daun te genieten. Na een kleine klim rijdt men verder door het „Große Schlitzohr“, een 560 meter lange vroegere spoorwegtunnel. Het fietspad loopt op een paar honderd meter van een aantal Maaren (o.a. het Schalkenmehrener Maar). Dat zijn meren die gevormd zijn door de explosie van waterdamp die ondergronds in contact stond met lava. Hier dus geen lavakegel, maar enkel een gat geslagen in een vlakte. Maar daarvoor moet men dus van het fietspad en een paar honderd meter klimmen. In Schalkenmehren heeft men zelfs het station behouden, inclusief een afgedankte loco. Ons eindpunt van de dag wordt Hasborn, vanwaar wij over dezelfde weg naar Daun terugrijden. Kortom, dit relatief korte Maaren-Moezel-fietspad is een heel interessante invalsweg om de Eifel te verkennen.